De onderwijzer die ons les gaf, vertrok halverwege de vijfde klas van de lagere school en misschien wel wat onverwacht. Blijkbaar was het voor het bestuur lastig om een vervanger te vinden en een gepensioneerd oud-hoofd (bovenmeester) maakte toen het schooljaar af. Voor wie het verstaanbaarder vindt: we kregen in de loop van groep 7 tijdelijk een vroegere directeur van de basisschool. Hij was geboren in 1893 en liep inmiddels tegen de 70. Geen wonder dat hij er anders uitzag dan we voor de klas gewend waren. Ook zijn taal viel soms op, hij zei bijvoorbeeld jelui als hij ‘jullie’ bedoelde.

DE BOVENMEESTER
Hoe lang is er in de Tweede Kamer jelui gezegd? De laatste keer is ergens in oktober 1950, maar dat is in feite een surprise want dan heeft het persoonlijk voornaamwoord al 12 jaar ontbroken in de Handelingen. In 1950 is het Govert Ritmeester (VVD) die de PvdA als het ware aanhaalt, de partij die over een samenvatting van bepaalde plannen gezegd zou hebben: “die leuze van jelui was een onjuiste, was misleidend”. Daarvóor was de laatste maal dus in 1938. Maar ook dan is het een citaat, klinkend uit de mond van de CHU’er Jan Weitkamp die een kennis aanhaalt: “Je moet niet denken, Weitkamp, dat ik een tegenstander van jelui ben.”
Van Dale noemt jelui “archaïsch” en als dat een ander woord is voor ‘uit het spraakgebruik verdwenen’ dan klopt dat helemaal. Maar wat voor ons verdwenen en archaïsch is, dat klonk in de Tweede Kamer indertijd bepaald anders – ik denk dat we het in de huidige opvatting plat zouden noemen. Het is vast geen toeval dat het woord tegen het eind van z’n leven zo vaak in een citaat wordt gezegd, dat is veilig voor de spreker. Maar levendig zijn de debatten wel, als het woord valt. Neem de beraadslaging in juni 1920, waarin de Zaanse SDAP’er Jan Duijs het er niet mee eens is dat een wetsontwerp nu al op de agenda staat, zo laat hij duidelijk blijken bij de Regeling van Werkzaamheden:
“Nu moet een dergelijk wetsontwerp er worden doorgejaagd en de rechterzijde laat u, Mijnheer de Voorzitter, dat vuile werk opknappen. Ik weet niet, of ik het ooit nog eens zoo ver zal brengen in mijn leven, dat ik nog eens president van deze Kamer wordt (sic, SR) maar als ik op die plaats zat en rechts zou mij willen dwingen om een dergelijk vuil werk te doen, dan zou ik op staanden voet heengaan. Ik zou het vertikken, als vrijzinnig man, en ik zou zeggen, al ben ik als president niet rechts of links, en al zit ik er voor de geheele Kamer, stik jelui in zulke huichelarij, doe het zelf, maar zulk werk doe ik niet. Ik zou mij daar van mijn leven nooit toe leenen.”

JAN DUIJS Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging
Duijs was eerder in hetzelfde debat niet mals: “Mijnheer de Voorzitter! Nu is dit ontwerp geen herziening van het Wetboek van Strafrecht. Dat etiket heeft men er wel opgeplakt, maar dat dekt niet de lading. Dit ontwerp stelt eenvoudig een groot deel van het Nederlandsche volk buiten het recht; het is doodgewoon een politieke aanslag op het recht en de vrijheid van dat deel van het volk, waarmede men het rechts niet eens is.” Hij repte in dit verband van “dit papieren prul” en noemde het “dit huichelachtige, pharizeesche ding van Ruys de Beerenbrouck”.
Jelui begint vrij kort na 1900 in frequentie af te nemen – hoe staat het met jullie? Volgende aflevering.