Althans voor wie zich interesseerde voor de Haagse politiek en de Hilversumse omroep was het een zinderende zomer, die van 1975. De kwestie was een simpele, vóor of tégen de nieuwe voorzitter van de NOS. Dat betekende ook vóor of tégen de minister die hem benoemde.
De betrokken bewindsman was mr. Harry van Doorn (PPR/GroenLinks) die een verleden had in de KVP (hij was er onder meer Tweede-Kamerlid voor geweest) en de KRO waarvan hij eerder voorzitter was. Hij schoof in die jaren op naar links en dat was aan de KRO te merken. Het keert terug in het Kamerdebat dat eind augustus 1975 gevoerd werd naar aanleiding van de benoeming van Erik Jurgens tot voorzitter van de NOS. Van Doorn wilde een opvolger voor Emile Schüttenhelm (van wie hij wegens zijn naderende pensioenleeftijd af wilde en met wie in dat kader een betaald adviseurschap voor enkele jaren werd overeengekomen) en hij moest daartoe inspraak van de kant van de NOS accepteren. Intussen stond zijn eigen kandidaat allicht al vast.

ERIK JURGENS (Beeld en Geluidwiki)
Op de NOS-lijst stond in feite als enige Anne Vermeer, onder meer senator voor de PvdA en dus partijgenoot van minister-president Den Uyl. Maar Van Doorn wist (handig manoeuvrerend) zijn eigen partijgenoot te benoemen, dan nog lid van de Tweede Kamer. De opwinding was groot, oppositieleider Hans Wiegel (VVD) trok ten strijde, maar er kwamen ook kritische vragen van regeringspartijen en vanzelfsprekend van Klaas Beuker van de RKPN, de conservatieve katholieken die toen in de Kamer vertegenwoordigd waren. Voor hen was Van Doorn waarschijnlijk de verpersoonlijking van alles wat verwerpelijk was omwille van diens verleden in RK-kring. In het debat werd Den Uyl betrokken om inhoudelijke vragen te beantwoorden en daarna de gewraakte minister zelf. Die bleef beheerst en behendig de aanvallen pareren. Jurgens (bij het debat niet aanwezig) kreeg de functie en zou die gedurende 10 jaar uitoefenen.
Anders dan tegenwoordig gebruikelijk, werd er door verschillende sprekers van dezelfde partij aan het debat deelgenomen: Wiegel was de hoofdwoordvoerder maar anderen van zijn fractie plaatsten interrupties. Ook Hendrik Koekoek van de Boerenpartij bemoeide zich met de discussie maar de eigenlijke woordvoerder van zijn partij was het veel onbekendere Kamerlid Victor Honig van den Bossche. De kern van diens bijdrage blijkt uit de zin waarmee hij het debat opent: “De brief van de Ministervan CRM inzake de benoeming van een voorzitter van de NOS, heeft de fractie van de Boeren Partij op geen enkele wijze van haar standpunt doen afbrengen, namelijk dat deze Minister bij deze gehele benoemingsaffaire de democratische beginselen van inspraak en medezeggenschap heeft verloochend.” Het is geen verrassing dat hij het vertrouwen in Van Doorn opzegt, zij het al direct in de eerste termijn. Dat brengt de minister later tot de minzame opmerking dat hij hieruit begrijpt dat hij het vertrouwen van de Boerenpartij voordien althans gehád moet hebben.
Van den Bossche verdenkt Van Doorn ervan, zich te ontwikkelen tot “een minister van pers en propaganda, in zijn greep naar de macht.” Dat lijkt een verwijzing naar Joseph Goebbels als “Reichsminister für Volksaufklärung und Propaganda” ten tijde van WO II. Voorkwam Van Doorn niet ook al een poos dat Kamerdebatten rechtstreeks uitgezonden werden! Ja, Honig signaleert dat “inspraak en medezeggingschap, die in het vaandel van juist dit kabinet zo hoog staan geschreven, met elitair en autoritair handelen in de grond worden geboord”. Hij herhaalt wat hem hoog zit: “zonder inspraak of medezeggingschap”, en hij zegt nóg een keer dat de minister bezig is “zich met negatie van elke inspraak en medezeggingschap, dus ondemocratisch, van een duidelijke sleutelpositie te verzekeren”. Dat is de laatste maal dat er in de Tweede Kamer nog sprake is van medezeggingschap – als de KVP’er van der Sanden aan het woord is, rept hij van “inspraak en medezeggenschap”, zoals ook anderen doen.
Hoe kwam medezeggingschap over? Het woord komt eigenlijk op in detzelfde tijd dat medezeggenschap ontstaat, tegen 1900. Dat laatste woord is veel succesvoller en het is het gangbaarste van de twee, vandaar die vraag: hoe heeft medezeggingschap geklonken in vergelijking met wat de neutrale variant moet zijn geweest? Welke sfeer riep het op? Is de vorm op –ingschap beïnvloed door zeggingskracht?
Het is voor sommigen een vaste combinatie, inspraak en medezeggenschap. Dat is het vanaf het midden van de jaren ’60 van de vorige eeuw enkele tientallen jaren, ofschoon beide samenstellende delen dus geruime tijd los van elkaar in de terminologie van de Tweede Kamer opdoken (vergelijk Concludent). Maar daar is wel iets interessants bij aan de hand: inspraak had tot rond 1960 niet dezelfde betekenis als het latere woord dat zo in de buurt komt van medezeggenschap. De parlementariërs luisterden naar hun hart, hun geweten, hun principes, hun gemoed, hun overtuiging en honoreerden zó de inspraak van die zijde. Of ze gaven gehoor aan “de inspraak van billijkheid en regt” of “de inspraak van menschelijkheid”. Die manier van zeggen en dus die betekenis van inspraak kwam tot in de jaren ’50 voor. In diezelfde tijd ontstaat de combinatie inspraak en medezeggenschap – maar wanneer inspraak z’n oorspronkelijke betekenis kwijt is, hoeft het niet meer samen met z’n vroegere vaste partner gebruikt te worden. Van Dale heeft dus gelijk met de notatie van twee verschillende betekenissen:
- innerlijke aansporing (de inspraak van het geweten, het hart)
- gelegenheid om zijn mening of wensen kenbaar te maken in een aangelegenheid waarbij men betrokken is
vgl. zeggenschap (van ‘medezeggenschap’ onderscheiden in zoverre het een meespreken maar geen mede beslissen is)
Erik Jurgens werd benoemd als partijgenoot van de minister die daarvoor verantwoordelijk was, hij bleef lang en werd in Hilversum zeer gewaardeerd. De man op wiens plaats hij kwam was door de toenmalige minister benoemd – zowel Schüttenhelm als Cals waren KVP. Ook Cals moest van zijn macht gebruik maken om de gewenste kandidaat (bij hem werkzaam op het ministerie) in Hilversum z’n plek te geven. Aanvankelijk persona non grata zoals Schüttenhelm later verklaarde, maar bij zijn vertrek dierbaarder betiteld als oom Emile.