Het is toeval: in hetzelfde plenaire overleg als waarin de variant medezeggingschap voor de laatste keer viel, is volgens de Handelingen ook een ander Nederlands woord voor de laatste maal genoteerd in dat officiële mondelinge verslag, te weten captie. Volgens Van Dale komt dat alleen voor in de verbinding met maken en wel in de betekenis ‘chicanes maken, bezwaar maken, uitvluchten zoeken’.
Ds. H. Abma (SGP, over vertrek van taal via een vleugel van de Kamer gesproken, vgl. Ongaarne en Boeien, niet-) gebruikt het in het debat over de benoeming van Erik Jurgens tot NOS-voorzitter (zie Medezeggingschap): “De brief van de Minister probeert duidelijk te maken dat er geen enkel vuiltje in de ether is. De toon is van dien aard dat overkomt: Ik begrijp niet, waarom u captie maakt. Ik vind dat de Minister de zaak ook wel wat te veel bagatelliseert.” Dat is dus 27 augustus 1975, een kleine 30 jaar nadat het in de Tweede Kamer voor het laatst gebruikt was.
Het woord verschijnt daartegenover voor het eerst in de Handelingen van 30 april 1845. Dan wordt er beraadslaagd over een aanpassing van de Onteigeningswet die enkele jaren daarvoor van kracht was geworden. Die onteigeningsprocedures zijn niet los te zien van de infrastructurele activiteiten in deze tijd, vooral met betrekking tot de aanleg van spoorwegen. Als eenmaal een tracé getekend is, moet er nagegaan worden welke gebieden daarvoor en van wie onteigend moeten worden. Dat is soms lastig omdat “al de registers niet gelijkluidend zijn, daarin somtijds misslagen gevonden worden, en het dan aan captie onderhevig is en tot twistgedingen aanleiding geven kan, aan welk van die registers men zich in zulk een geval moet houden”, aldus de minister van Binnenlandse Zaken, W.A. baron Schimmelpenninck van der Oije.
Hij heeft in 1845 concreet het oog op de lijn Amsterdam-Arnhem, de Rijnspoorweg, die alleen al in Utrecht door 23 verschillende gemeenten moet lopen. De minister voorspelt problemen: “Ik weet wel, dat het eene captie zoude zijn, maar er zal door twistgedingen een tijdroovend gebruik van worden gemaakt.” Daar heeft captie (zonder de verbinding met maken) kennelijk de betekenis ‘problematische toestand van juridische aard’, zoals ook in het avond-debat van 21 augustus 184. Dan zegt het lid J.C. Faber van Riemsdijk met het oog op naasting op Java, dat “men verpligt was twee instantien door te loopen om aan die captie een einde te maken.”
Capties maken betekende eerder dus blijkbaar bij uitstek ‘juridische hindernissen opwerpen’. Het moet daarna een ontwikkeling hebben doorgemaakt in pejoratieve richting, een inhoud met een minder gunstige betekenis ook buiten de meer formele sfeer van bezwaar en beroep. Dat is niet vreemd, ook het Latijnse captio (waar captie op terug zal gaan) heeft betekenissen in de sfeer van te pakken nemen, listige streek. In die richting van weliswaar juridisch gefundeerd chicaneren kan het gaan als we luisteren naar Abraham Kuyper. Die was kennelijk een liefhebber van het woord captie. In 1903 wierp hij de vraag op of een “ambtenaar alleen gebonden was gedurende zijn dienst op school, dan wel of men ook dan captie tegen hem kon maken, wanneer hij, na volbrachten schoolplicht, dingen sprak of deed, die de vraag deden rijzen of hy daardoor de waardigheid van onderwijzer wel ophield over wat men van een onderwijzer buiten zijn werktijd doet.”

ABRAHAM KUYPER
Captie en capties maken wás dus nog niet eens ontzettend lang geleden heel gangbaar Nederlands maar het is nu in een reeks van regionale woordenboeken te vinden. Buiten schooltijd als het ware.