In feite staat momenteel in een vreemde relatie tot moment. Althans, momentelijk zou veel Nederlandser ogen als het zou voorkomen. Zóu voorkomen? Nog niet erg lang geleden was het mogelijk om het te horen, bijvoorbeeld in het Nederlandse parlement: “Er kan dus gezegd worden, dat momentelijk een zekere pauze is ingetreden, waarin nauwlettend moet worden toegezien in hoeverre dit beleid, ook bij sterk neergaande conjunctuur, blijvend kan worden verwezenlijkt. Het blijft echter wel de vraag, of het doel bereikt kan worden, dat Minister Zijlstra zich tevens stelt, nl. een trendmatige daling van de staatsuitgaven in verhouding tot het nationale inkomen.” Aldus H.C. Kranenburg, de Rotterdamse senator van de CHU tijdens de algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer, 22 januari 1963. Jelle Zijlstra is dan de (langdurige) minister van de ARP, het is te vroeg om Kranenburg en Zijlstra CDA’ers te noemen.
Het is dus 1963! Dat is niet een toevallige nabrander, want Kranenburgs partijgenoot R. Pollema gebruikte het woord niet lang tevoren in de Senaat ook nog en toevallig over de relatie tussen CHU en AR: “Het ligt mij niet, mijnheer de Voorzitter, momentelijk veel te zeggen over de verhouding A.R.P.-C.H.U., juist met het oog op de interne moeilijkheden van eerstgenoemde partij. Ik spreek gaarne de hoop uit, dat de eensgezinsheid in de A.R.P. spoedig zal terugkeren.”
Terwijl momentelijk dus echt niet ongebruikelijk is in de Eerste Kamer, liggen de kaarten in de Tweede anders. Afgezien van één later citaat, is 1 juni 1938 de laatste maal dat momentelijk daar in de Handelingen genoteerd staat in het verslag over een interpellatie van Bob van Gelderen (SDAP) “omtrent het beleid der Regeering ten aanzien van de bestrijding van de zeer omvangrijke werkloosheid”. De Fries Jouke Bakker (in concreto sprekend over een vroeger voorbeeld van de aanschaf van kranen voor in de haven van Harlingen, waarop negatief geadviseerd werd met stagnatie tot gevolg): “Ik meen, dat men in dergelijke omstandigheden niet alleen rekening moet houden met het feit, wat de gemeente momentelijk kan betalen, maar moet overwegen of deze en dergelijke werken in het belang van de gemeenschap zijn en of daardoor ook duurzaam voordeel verkregen kan worden.” Ook Bakker was van de CHU, de partij die daarmee bijna het stempel van langdurig momentelijk-gebruik opgedrukt kan krijgen.
In de Tweede Kamer is het bijwoord dan al nauwelijks meer te horen en dat verschil met de overzijde van het Binnenhof geeft aanleiding tot een voorlopige veronderstelling: het Nederlands in de Eerste Kamer is duidelijk ouderwetser in vergelijking met wat er in de Tweede Kamer te horen is. Hoeveel? Een jaar of 30, ruim één generatie. Dat is althans de gedachte. Momenteel.

BINNENHOF (1e Kamer)
P.S. Vergelijk inmiddels ook Grotelijks, eveneens op –elijk maar voorzien van een bijwoordelijke –s.