Een bescheiden tussendoortje op weg naar een kwartet samenhangende afleveringen voor de zomerstop, het reces van de twee maanden juli en augustus. Het gaat over het woord waar Van Dale interessante informatie van verstrekt: die uitdrukking met een zware of harde dobber blijkt ontstaan uit dobbel. Het was “oorspronkelijk een harde dobbel hebben, dus eig.: veel kans hebben met dobbelen te verliezen – het zwaar te verduren hebben”. Die l-variant is niet te vinden in de Handelingen van de Tweede Kamer (voorzover ik na kon gaan), die met de r des te meer.
Graag zou deze gebruiker van Van Dale daarin óok de informatie aantreffen vanaf wanneer die figuurlijke dobber opduikt in de Nederlandse taal. Dat is simpel op te delven uit de schatkamer van de Ngramviewer van de Koninklijke Bibliotheek. Kijk op deze afbeelding met de weergave van 1890-1990:

DOBBER KB Ngram
De harde en de zware dobber zijn voor het eerst in de KB-bronnen geregistreerd rond 1900 en zijn zeer populair rond 1950. Ook bij de Ngramviewer van de KB missen we aanwijzingen omtrent die zo vergelijkbare uitingen met dobbel,- we kunnen niet alles wat we wensen op dit Haagse presenteerblad aangereikt krijgen.
Mooi parallel is in de Handelingen van de Tweede Kamer te observeren dat het eerste voorkomen daarvan van vroeg in de 20ste eeuw dateert, direct in wat aangezette vorm. Het lid Jhr. Hubert van Asch van Wijck (ARP) zegt op 2.03.1910: “De heer Duys heeft gezegd, dat, wanneer de ontslagen gevangenen of de ontslagenen uit de Rijkswerkinrichtingen weer in de maatschappij komen, zij een heel zware dobber zullen hebben.” In 1911 worden de zware en de harde dobber elk ook eenmaal genotuleerd en het is dus geen wonder als zo’n nieuw woord nog geproefd wordt in 1912 (“op de tong proeven en op de hand wegen” zou Mark Rutte een eeuw later zeggen) en dan leidt tot een woordspeling. Ds. F.W.N. Hugenholtz (SDAP) spreekt op 5 november 1912 over arbeiders en hun invaliditeit en zegt dan over rijken: “De fortuinen van die verschillende families ondergaan door splitsing van vader op zoon, van zoon op kleinzoon voortdurend vermindering en ten slotte wordt het voor menigeen van die kapitalisten een harde dobber om het hoofd boven water te houden”.
Tientallen en tientallen jaren lang komt de dobber zo ongeveer eenmaal per kalenderjaar langs aan het Binnenhof, meestal in relatie met een aankondiging of voorspelling van iets en dus vaak in de toekomstige tijd. Een zeer zware dobber is in 1922 de enige variatie op de gewoonte om deze simpeltjes zwaar of hard te noemen. Verdwenen uit het taalgebruik is dan wat tot rond 1900 heel gangbaar was, het werkwoord dobberen dat de fluctuerende onzekerheid van bijvoorbeeld de maatschappij of de beurs weergeeft.
In 1949 is er eenmaal sprake van een heel zware dobber, in 1965 volstaat de uitdrukking “ergens een dobber aan hebben” zónder nadere toevoeging. Opvallend, want dobber kán eigenlijk niet zonder bijvoeglijke bepaling en dat is toch bijzonder. Het is de uitzondering die het signaal lijkt te vormen voor de komst van de zeer harde (1969) en de zeer zware (1971), ja de harde en zware dobber (in 1973). Maar de taal in het Parlement mag langzamerhand een neiging tot grotere luidheid vertonen, de dobber blijft relatief voorzichtig gekoppeld aan bijzonder hard (1980), bijzonder zwaar (1988), buitengewoon hard (1993) naast het vertrouwde patroon van niet nader bepaald hard of zwaar.
Dan komen we in een periode van zekere dobber-versterking maar het blijft binnen de perken van het betamelijke en dat is geen wonder bij zo’n hobbywoord als dobber toch is: een flinke dobber duikt op in 1996 en Arie Slob (CU) spreekt in 2005 van “een extra zware dobber”. Het lijkt een privilege van fractievoorzitters die het in deze jaren over zeer zware, heel zware, zeer harde of zwaardere dobbers hebben (Van Middelkoop, Rosenmöller, Rouvoet, Pechtold). Minister Cramer (Milieu) spreekt in 2009 van een reuze dobber: Schoon en Zuinig met onze planeet omgaan? “De vraag is hoe wij dit zodanig kunnen doen dat wij het bij een brede groep in de samenleving geaccepteerd krijgen. Dat zal nog een reuze dobber worden.” Na 2000 bestaat de enige nieuwe onderstreping nog in de toevoeging stevige of het gebruik van het meervoudige dobbers.
Minister Ard van der Steur is wat kort in het ambt geweest, misschien had hij voor dobber-vernieuwing kunnen zorgen. Hij zei namelijk op 7 april 2016 naar aanleiding van de aanslagen in Brussel dat er “nog wel een paar dobbers te kraken” vielen in de internationale samenwerking en uitwisseling van gegevens. Eerder legde hij zichzelf onder de loep, nu leken noten de dobbers bij hem te verdringen.
In een eeuw tijd heeft zich weinig ontwikkeling voorgedaan in talig opzicht, de objecten zélf zijn heel wat kleuriger geworden.
Terug naar het begin van dit stukje en Van Dale. De liberaal Jan Meesters gaf op 8.12.1897 in zijn bijdrage aan het debat informatie die begrijpelijker maakt waarom dobbel en dobber met elkaar in aanvaring gekomen kunnen zijn, niet alleen door de grote verwantschap van de klanken l en r: “In de tweede plaats zoude ik meenen dat het overweging verdient om de dobbel geheel te verbieden. Dat is een werktuig, een snoer met haken, waarbij wordt gevischt met kleine vischjes.” Deze dobbel staat niet in Van Dale.