De Heidelberger Catechismus (catechismus is naar Van Dale een ‘overzicht van de beginselen of voornaamste waarheden van de leer van een kerk, vroeger in de vorm van vragen en antwoorden’) is een van de drie zogeheten Formulieren van Enigheid in de Nederlandse protestantse wereld. Deze mogen enkele eeuwen oud zijn en ontstaan in het verlengde van de Reformatie waarvan dit jaar het 500-jarige bestaan herdacht wordt, ze hebben een echo tot in de tegenwoordige tijd. In de eerste plaats klinkt er in het Parlement – voor de goede verstaander – nog altijd taal uit de Heidelberger door. Maar veel praktischer is het gegeven, dat partijen als ChristenUnie en SGP laten blijken zich ook in 2017 in hun politieke handelen te baseren op deze teksten.
De Heidelberger begint dus vrijwel met een beschrijving van de ellende van de mens (als gevolg van de zondeval door Adam en Eva in het Paradijs) en is ook verder een tekst waarin het geregeld gaat over zonde, kwelling, verdoemenis, duivel. Het is bovendien een tekst die zich – vanzelfsprekend, denk aan de tijd van het ontstaan – afzet tegen de Rooms-Katholieke kerk, die van de paapse Mis. Als onderwijsdocument heeft het onveranderd hoorbaar invloed.
Wie een minder hedendaagse versie bekijkt, moeten de vele bijwoorden opvallen die dezelfde vorm hebben als ganselijk en eveneens uit het normale Nederlands verdwenen zijn in tegenstelling tot de Engelse equivalente woordgroep op -(e)ly: eerstelijk, eeuwiglijk, getrouwelijk, gewilliglijk, gewisselijk, godzaliglijk, ijdellijk, klaarlijk, moedwilliglijk, naarstiglijk, onstraffelijk, oprechtelijk, scherpelijk, schrikkelijk, trouwelijk, valselijk, volkomenlijk, waarachtiglijk, zaliglijk, zekerlijk, zwaarlijk.
In vroegere Kamerbijdragen van vooral SGP-vertegenwoordigers als de predikanten Abma, Van Dis, Kersten en Zandt klonken die woorden bovengemiddeld door. Zij brengen uitdrukkelijk te berde wat soms wat implicieter te vernemen uit andere hoek. Zo is de knipoog in de opmerking van Laurens-Jan Brinkhorst duidelijk voor degene die de vrees kent in de kring van protestanten om Gods naam ijdellijk te gebruiken: “De heer Frinking riep de naam van D’66 ijdellijk aan” (zegt Brinkhorst op 8 november 1979 onder stilkle verwijzing naar het derde gebod).
Terug naar de SGP. Ds. Van Dis keerde zich in de jaren ’60 van de 20ste eeuw diverse malen tegen het vloeken, vooral in het leger:
- Wij zullen hierover thans niet in den brede spreken, maar toch kunnen en mogen wij niet nalaten, er bij de bewindslieden ten sterkste op aan te dringen, tegen dit kwaad krachtig op te treden. In de eerste plaats, omdat het hier een nadrukkelijk gebod Gods betreft, dat ieder mens geldt, hetzij hoog of laag, hetzij rijk of arm, nl. dat de naam des Heren niet ijdellijk gebruikt mag worden en dat God niet onschuldig houdt wie Zijn naam ijdellijk gebruikt. (15 maart 1961)
- Ook bepleiten wij andermaal, dat er tegen het vloeken in de weermacht streng zal worden opgetreden, daar het ijdellijk gebruiken van Gods naam een van de grootste zonden is, die bij Israël weleer op Gods bevel zelfs met de dood moest worden gestraft. (7 december 1967)
Juist hiervóor had hij protest aangetekend tegen vrije dagen voor maar een deel van de soldaten: “Wanneer wordt bedacht, dat rooms-katholieke militairen op rooms-katholieke feestdagen steeds verlof kregen en dat zij ook elk jaar een week verlof krijgen voor het deelnemen aan een dusgenaamde bedevaart naar Lourdes, moet daarbij toch wel van een onduldbare discriminatie worden gesproken.”
Een dusgenaamde bedevaart: ds. Van Dis bleef een man van het woord.