Hoe ver gaan we als normale spreker van het Nederlands bij het gebruik van langere woorden? Stel, de blauwe envelop valt op de mat en die bevat de jaarlijkse uitkomst die beslist over de hoeveelheid belasting die we terug krijgen of moeten nabetalen. Belasting bevat voor het gemak één element (be– en –ing zijn affixen, niet los bruikbare woorddeeltjes, die ik buiten beschouwing laat). Het gaat om de jaarlijkse inkomstenbelasting, een woord dat dus bestaat uit twee elementen (ook in– laat ik voor het gemak even buiten beeld), namelijk inkomsten+belasting.
Wat is de uiterste datum van betaling? Ik kan me moeilijk voorstellen dat er grote groepen ABN-sprekers zijn die dan denken aan een lange constructie als inkomstenbelastingbetaling. Het kán, zeker, maar uit de taalpraktijk van normale sprekers blijkt dat drie elementen een soort van weerstandsgrens vormen: die gaan we niet zo simpel over wanneer we gewoon spreken. Dat kan anders liggen als we bijvoorbeeld een tekst uittikken en die voorlezen.
Het is een vermoeiend klusje om die dagelijkse praktijk te observeren, we zijn nu eenmaal geneigd meer op de inhoud dan op de vorm te letten (en gelukkig maar). Er is wel een grammaticaal verschijnsel dat er op wijst dat we liever niet al te lange woorden gebruiken. Dat verschijnsel heet ingekorte samenstelling. Een langer samengesteld woord verkorten we in de praktijk geregeld door het midden weg te laten. Denk aan een bierviltje. Dat is een viltje voor een bierglas. Het gaat dus eigenlijk om een bierglasviltje, we zeggen bierviltje. Of schadeprotocol dat waarschijnlijk neerkomt op schade-vergoedings-protocol. Ook aan de voorzijde van een woord kan er trouwens ingekort worden: wat nu opinieonderzoeken zijn heetten nog niet zo lang geleden publieke-opinieonderzoeken.
Dat zijn gegevens uit de normale praktijk van de Nederlandse taal, laten we de stap zetten naar Het Binnenhof. Daar spreken ze vooral over wetten. Een wet – het woord kan nauwelijks korter zijn – hebben we in soorten. In 2017 was er in de Tweede Kamer bijvoorbeeld sprake van abortuswet, beginselenwet, belastingwet, hackwet, interimwet. Allemaal tweeledige woorden die simpeltjes een plek binnen het Nederlands hebben, ook in het mondelinge Nederlands. Bedenk: dat zijn de citeertitels van een wet. Dat illustreert dat de taal graag hanteerbare termen bezit. Hanteerbaarheid heeft met lengte te maken, maar niet alleen. Een voorbeeld als portefeuilleverantwoordelijkheid (twee elementen, portefeuille en verantwoordelijkheid) maakt duidelijk dat lengte niet het probleem is, het gaat om de overzichtelijkheid van een woord.
Als de overzichtelijkheid in het gedrang komt, begint er iets te wringen bij normale taalgebruikers-zonder-spreektekst-voor-hun-neus en zonder politiek-technische scholing. In 2017 kwamen de volgende woorden ook voor in het politieke debat dat de Handelingen van de Tweede Kamer weergeven: abortuswetgeving; aftapwet; bouwwetgeving; fakenieuwswet; initiatiefwetsontwerp; natuurschoonwet; sleepwetreferendum; belangenbehartigingsorganisaties; discriminatieregistratiebureaus; uitsluitendreceptgeneesmiddelen; administratievelastenverlichting; essentiële-informatiedocumenten; belastingontwijkingsconstructies; geestelijkeverzorgingsconferentie; medewerkerstevredenheidsonderzoek.
Als ik het goed zie, gaat het hierbij telkens om woorden met drie elementen (bijvoorbeeld discriminatie + registratie + bureaus, belasting + ontwijkings + constructies, essentiële + informatie + documenten) en als mijn intuïtie me niet bedriegt, ligt hier het begin van wat in Den Haag graag “schuren” genoemd wordt (zie voor de oorsprong de bijdrage van die naam). Die woorden kúnnen, maar soepel is het lang niet allemaal.

DRIELEDIG WOORD
Voegen we nog een vierde element toe, dan wordt dat schuren overduidelijk: volgende aflevering, aanstaande maandag.
De langste die ik kon vinden was:
electriciteitsproductiemaatschappij(en)
en misschien groene-electriciteitsproductiemaatschappij(en) met 4 elementen?