Het heet in de Tweede Kamer in langzaam toenemende frequentie in het pak genaaid worden. Wat het PvdA-kamerlid Worrell in de jaren ’80 nog voorzichtig uitdrukte door toevoeging van een soort excuus is inmiddels een gangbaarder manier van zeggen. Het is een poging tot het zaaien van twist tussen coalitiepartijen. De jonge fractieleider Mark Rutte (VVD) stelde in 2009 vast dat het premier Balkenende is overkomen door toedoen van de PvdA. In de Telegraaf van 15.02.2009 smijt hij een bommetje: “Bos heeft Balkenende in het pak genaaid. De vraag is wanneer hij erachter komt.” Twee jaar later zegt Paul Ulenbelt (SP) het in de Kamer inzake de pensioenleeftijd tegen de gedoogpartij PVV (“Zo wordt de PVV via de achterdeur door het CDA en de VVD flink in het pak genaaid”) en ook Sybrand van Haersma Buma (CDA) zegt het in 2014 tegen zijn collega-fractieleider Halbe Zijlstra: “De PvdA heeft u gewoon in het pak genaaid.” Rotjes gooien naar de tegenstander hoort bij het parlementaire handwerk.
Misschien is in het pak genaaid een samenvoeging van het oudere in het pak genomen (in de luiers = luren gelegd) plus genaaid ‘bedonderd’.
Vriendelijker klinkt het wanneer iemand bij de neus genomen wordt. Maar die manier van zeggen is omgekeerd juist aan het verdwijnen uit het parlementaire taalgebruik. De laatste maal dat het in de Handelingen opgetekend werd, was in 2011. De vraag is hier hoe het zit met het lidwoord in die uitdrukking: iemand bij de neus nemen betekent in feite iemand bij zijn neus nemen. Vooral in het Nederlands en de Nedersaksische streektalen hebben/hadden ze er een voorkeur voor om het bezittelijk voornaamwoord niet te gebruiken als dat door de context al zonneklaar is – dan liever een lidwoord. “Is de vrouw er ook?” kan aan een gehuwd persoon gevraagd worden, of komischer: de baas. Net zo goed mogelijk is de mededeling “Ik heb pijn in de kop.” De vrouw of de baas is hier ‘uw vrouw’ maar wie komt er anders voor in aanmerking binnen die vraag? De kop is ‘mijn hoofd’ – tja, hoe zou een mens koppijn in het hoofd van iemand anders kunnen hebben?
Wat bij mij bij de neus nemen nog niet is opgevallen, is wel schering en inslag in het geval van iemand iets in de mond leggen. Kijk naar een paar citaten van het afgelopen kalenderjaar uit de verslagen van de Tweede Kamer:
- Steven van Weyenberg 20 september 2017: “Het past u niet om dit soort woorden in mijn mond te leggen, meneer Özdil.”
- Aukje de Vries 5 juli 2017: “Mevrouw Van Tongeren blijft maar woorden in mijn mond leggen.”
- Farshad Bashir 19 januari 2017: “Mevrouw Schouten, die hier niet is, maar die destijds ook woorden in mijn mond probeerde te leggen die ik niet in die context had gezegd.”
Zeg niet “alle drie zijn in het buitenland geboren” (respectievelijk Gent, Leeuwarden en Kabul) maar kijk naar wat ze zeggen en wat waarschijnlijk met precisie in de Handelingen is vastgelegd. Alle drie zeggen de sprekers dat u woorden in mijn mond legt in plaats van de gangbare formulering in het Nederlands dat u mij woorden in de mond legt.
Logisch, het gaat om mijn mond.
Logisch, het is een niet erg normale constructie met mij in de rol van dativus incommodi zoals iemand met Latijn in het pakket zou kunnen zeggen (dat is een meewerkend voorwerp dat letterlijk lijdend is, het is de benadeelde persoon). Als gevolg daarvan verhuist dat mij en wordt dan aangepast tot een bezittelijk voornaamwoord mijn.
In de krantenverzameling LexisNexis is “in mijn mond leggen” nauwelijks vindbaar – buiten de religieuze sfeer waarin God bijvoorbeeld een dominee woorden in diens mond legt, in diens woorden.