Nog eenmaal over het boek van Gerry van der List, Boven de partijen.
In het korte stuk over Piet Bukman (die evenmin lang Kamervoorzitter geweest is, namelijk in de periode 1996-1998) staan naar verhouding de meeste en duidelijkste taalveroordelende opinies. Kamerleden moeten zich duidelijker uitdrukken (blz. 84), zegt hij, maar op de volgende bladzijde lezen we in contrast bijna: “Ik vind het geen vooruitgang dat de taal van de straat steeds meer in het parlement wordt gesproken.” Wel ABN, geen straattaal, aldus Bukman.
Vóor hem was Deetman Kamervoorzitter. Hij was de opvolger van Dick Dolman, die teleurgesteld afscheid moest nemen van de functie die hij met genoegen had bekleed en naar tevredenheid van veel parlementariërs. Dat maakte de stemming in 1989 duidelijk, want Dolman werd nipt verslagen. Het overkwam Deetman (CDA), zegt hij: “wij waren de grootste partij”. In feite kon Deetman z’n hele kandidaatstelling niet helpen: “Het was bij mijzelf niet opgekomen. Ik ben gevraagd. Ik was verrast, verbaasd.”
Hier moet van hogerhand bij geholpen zijn. Heeft minister-president Lubbers er een rol in gespeeld dat zijn minister van Onderwijs voorzitter werd? Het staat niet in Boven de partijen, maar er vallen enkele kritische opmerkingen over de oud-premier (bijvoorbeeld in het stuk over Dolman). Deetman zegt dat hij als minister door Dolman in zijn rol als voorzitter altijd goed behandeld is en voegt daaraan toe: “Dat konden niet al mijn collega’s zeggen.” (blz. 72)
Ook Wim Deetman is bezorgd over “het oprukken van volks taalgebruik. (…) Ruw taalgebruik kan ertoe leiden dat de werkelijkheid geen recht wordt gedaan. De nuance gaat dan verloren. Het is niet zo dat de kiezers zich beter vertegenwoordigd voelen als Kamerleden plat praten. Kiezers zijn niet gek.” (blz. 75) In dat verband had Deetman wel eens aanvaringen met Jan Marijnissen: “Dat hebben we uitgesproken. Marijnissen heeft zich aangepast.”
Verrassend is dat het taal-onderwerp geregeld aan de orde komt in de gesprekken, maar veel voorbeelden lezen we eigenlijk niet. Nu ja, dimmen en nepparlement. Deze PVV-term (waarbij nep– waarschijnlijk een vertaling is van Eng. fake, SR) zou Deetman niet hebben laten passeren, zegt hij, maar dat gebeurde in een andere periode. ““Ik zou dit en dat hebben gedaan” zult u niet snel uit mijn mond horen. De tijden zijn veranderd. Het heeft geen zin om de ervaringen van je eigen voorzitterschap als les voor te houden aan een latere voorzitter. Dat is idioot. Dat moet je niet willen.” (blz. 75)
Hier is hetzelfde aan de hand als in het geval van Jeltje van Nieuwenhoven (zie de vorige aflevering over dit onderwerp). Het is duidelijk dat de citaten uit 2017 dateren, lang ná Deetmans eigen functioneren op de voorzittersstoel. “Dat moet je niet willen” is een manier van zeggen die pas rond 2000 begon op te komen. Maar bijzonderder is het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord idioot juist uit de mond van iemand als Deetman. Het woord in deze betekenis – ‘belachelijk’ dus niet zoals vroeger als aanduiding voor iemand die geestelijk gestoord is – is enerzijds gangbaar geworden na het vertrek van Deetman, anderzijds in de Tweede Kamer bij uitstek hoorbaar vanaf de flanken en niet of nauwelijks uit de kring van zijn eigen CDA. De vraag zou kunnen zijn, of Deetman zo’n woord bij nadere beschouwing ook niet een voorbeeld van opgerukt volks taalgebruik vindt.
Hij zou zich kunnen verdedigen met te zeggen dat het inmiddels een andere periode is. Taal verandert, ook aan het Binnenhof.
Boven de partijen. De voorzitter van de Tweede Kamer bevat onder andere een wel zéer royaal register, van Piet Aalberse tot Zwitserland.
Gerry van der List, Boven de partijen. De voorzitter van de Tweede Kamer, Amsterdam 2018.