Een bijzonder geval van taalvariatie is vindbaar in de Dialect-atlas van de Zeeuwsche eilanden van E. Blancquaert en P.J. Meertens (Antwerpen, 1939). In dat dialectgeografische overzicht staat ook de situatie op Goeree-Overflakkee beschreven, niettegenstaande de titel van het boek gelegen in de provincie Zuid-Holland. Oude-Tonge is daarin opvallend omdat er taalverschil is dat samenhangt met religie. Op diverse plekken in de zinnen in het dialect van “Klein Antwerpen” (zoals Oude-Tonge vroeger genoemd schijnt te zijn wegens z’n vissersvloot van relatief grote omvang) staat enerzijds wat de normale wijze van zeggen is, gevolgd door een specificatie voor de Rooms-Katholieke variant.

Is het nóg zo in Oude-Tonge (van oude tongen gesproken) dat hoorbaar is aan een werkwoord op –en of juist op –e of iemand wel of niet iemand uit het RK-milieu is? Kennelijk was hij doe RK, hij doet niet-RK. Het woord lucht moet hier normaliter als lócht uitgesproken zijn, lucht in de Roomse kring van sprekers die duidelijk kleiner van omvang was. Of neem Jozef, de timmerman: ook timmerman in de katholieke sfeer, tummerman daarbuiten.
Variatie is natuurlijk een algemeen en meest in het oog springend kenmerk van dialecten. Maar ook het ABN is niet altijd zo Algemeen als de naamgeving suggereert. Er kan ongeweten en onbedoeld een variant worden gebruikt (bijvoorbeeld Zuidelijk iets over het voetlicht brengen versus elders voor het voetlicht) maar ook wel bewuster. Kristelijk of Gristelijk voor de geschreven vorm Christelijk kunnen duidelijke sjibbolets zijn, tekens van besefte taalvariatie.
Op een goed moment in een debat in de Tweede Kamer sprak premier Rutte de naam van de fractievoorzitter van het Forum voor Democratie op z’n Nederlands uit, inclusief accent op de eerste lettergreep. Ik weet niet meer wanneer het precies was, maar de reactie van het Kamerlid maakte duidelijk dat hij hier niet op gesteld was want hij zei iets als “dan kan ik ook wel Ruttee zeggen”.
De afgelopen dagen ben ik begonnen te letten op de realisering van de familienaam Baudet. Vergeten we het accent, dan zijn er vier varianten met als uitersten helemaal Frans (Boodè) tot helemaal Nederlands (Bouwdet). Daartussen bevinden zich de mengproducten “Boodèt” en “Bouwdè”. Er is naar mijn idee nog onvoldoende zichtbaar van een bewuste variatie in de uitspraak van Thierry Baudet. Maar als deze z’n opkomst in het Nederlandse politieke spectrum voortzet, zou het over een poosje heel goed kunnen zijn dat er iets ontstaat als een Franse uitspraak door aanhangers en een Nederlandse door mensen die zich politiek elders positioneren en dat hiermee illustreren. Een vergelijkbaar verschil kortom als tussen het destijdse Lente- of Kunduz-akkoord, maar dan wat meer voor de oplettende beschouwer.
P.S. Als ik het goed hoor, wordt Thierry wel op z’n Frans uitgesproken maar dan met uitzondering van het verwachte slot-accent.

De naam Baudet duidt op Franse voorouders; hugenoten misschien?
Ook schijnt hij een Indonesische voorouder te hebben.
We laten in dit land ook maar iedereen binnen 😉
Thierry betekent: heerser van de mensen.
Baudet betekent: ezel.
Is voor dat laatste nog een talige onderbouwing te geven?
Van Dale Frans-Nederlands:
Baudet [bode] (m.)
1 (informeel; dierkunde) ezel(tje)
grauwtje
context
crier haro sur le baudet
alom schande roepen over het zwarte schaap
être chargé comme un baudet
bepakt en bezakt zijn, beladen zijn als een pakezel, (Belgisch-Nederlands (Vlaams)) beladen zijn als een muilezel
2
(dierkunde) ezelhengst