Theo onderhoudt in de ogen van moeder en haar kring een verwerpelijke relatie met Tonia bij wie hij vrijwel dagelijks komt: twee vrijgezellen gescheiden door standsverschil. Maar het huwelijk waarvoor Anna kiest vindt mama twijfelachtig en dat van Willemien is zelfs stuk. Moeder: “Ze wist…. ze wist! ’n Mens…. jij…. Komt bij jou alles uit, zoals je ’t je hebt voorgesteld? En dan…. dat…. dat is ’t nou juist…. Dat verwijt z’ an mij. Ze zeit, dat zij…. toen ze trouwde…. dat ze maar ’n onnozel jong ding was…. en verliefd…. en dat ik d’r beter had motte raje…. Ik had ’t motten inzien…. zulk ’n man…. de toekomst…. ’t onmogelike van d’r leve. Nou vraag ik je?…. Alsof ze toen na me geluisterd zou hebbe!”
Moeder zegt dus “dat ik d’r beter had motte raje” en “Ik had ’t motten inzien”: zo nauwkeurig luisterde Emants, dat hij –en vervangt door –e als dit zo gezegd wordt, maar dat laat hij systematisch na wanneer het direct aansluitende woord met een geschreven klinker begint. Dat geldt zowel voor wat er hardop gezegd wordt in de roman als voor bijvoorbeeld een inwendige monoloog.
De spelling is dus ook voor ogen van ruim een eeuw later bijzonder en ook wel logisch: de dwaasste kunstgrepen, op de schaamteloosste wijze en “’n man mot de wijsste zijn” zou mevrouw Van Onderwaarden zeggen. Prima die dubbele s! We lezen van ambiesie, promosie en relasies. Mooi, weten we de uitspraak ook! En “Theodoor hield veel van sjienaas-appelen”, al dan niet bij Tonia afgeleverd door “het sjienaas-appelen-Joodje”. De zo aangeduide ‘handelaar’ voert Emants als volgt sprekend-informerend op als hij naar Tonia informeert: “Froeger praatte ze nog ‘ns met me en mos ze alles zien. Had ze toe ’n andere fent? Wat is dat nou foor ’n fent?” Dat is een volks-geobserveerd contrast met de dichterlijk-bedachte taal van Tachtigers zoals op allerlei plaatsen ook in Inwijding Haags leven voorkomt, bijvoorbeeld: “In schel-vrolike lichttinteling stond achter hoge ramen de strakke morgenhemel en een onverschillig jolige glans gleed over de grijze vensterbanken, vloeide breed uit over het gele kokos-vloertapijt, glipte langs het scherp-groene tafelkleed, kaatste op naar de rul-witte zoldering, zeeg verdoft weer neer over de grijzende potkachel, de matbruine kasten, de donkere stapels dozen, alle schaduwen verhelderend. En tegen het helle ruitengeblink wiemelzwartten rumoerende manne-gestalten, sommige reeds in wijd-omgolvende toga’s als vermomd, andere zich juist met de fladderende lap omhullend. Nog anderen waren gewoon-gekleed bezig kasten te ontsluiten, terwijl roerloos in een vensterbankhoek de gebogen gedaante van een grauwhoofdige deurwaarder naar buiten zat te starogen, kenbaar aan het oranje lint, even uitgloeiend op het witte overhemd tussen de omslagen van zijn dof zwarte rok.” Hier schildert een Haagse scholer.
In zulke passages laat Emants zich taalscheppend zien. Bij de keuze van namen lijkt hij even bewust te werk gegaan te zijn. Als Willemien met haar huwelijk naar Goor gaat – waarom moet er in deze context überhaupt een plaatsnaam gekozen worden – verrast de lezer niet hoe het daar moet zijn: “Niets deugde er. Het plaveisel was zo, dat je schrok om uit te gaan; in de straat kwam je meer koeien en katten tegen dan mensen en meer lummels en pummels dan heren en dames. Het leven was er van een saaiheid, waar haar mama zich geen voorstelling van kon maken en ging ze eens uit, dan dankte ze de hemel zodra weer t’huis was.” Jansen, de eerdere vrijer van Tonia, “was ook al saai en onbeduidend” en hij krijgt niet zonder betekenis die allergangbaarste familienaam die Nederland in de aanbieding heeft. Tonia’s achternaam blijkt eenmaal in het hele boek terloops Doorn te zijn (met Antonia, Amelia, Katerina als doopnamen) – kan het zinvoller? Tonia woont aan de Nieuwe Havenstraat: een bestaand adres, net over de gemeentegrens in Leidschendam, en met reden gekozen. *)
Oom George Huizingen zorgt er met zijn relaties voor dat Theodoor van Onderwaarden een stap omhoog kan zetten. In een Epiloog zien we dat hij commies-griffier van de Tweede Kamer is geworden: Huizingen maakt dat Theo onderdak krijgt, aan het Binnenhof. Emants gebruikt het slotstukje om de lezer bij diens nabeschouwingen te helpen. Wat was Van Onderwaarden voor iemand? In De Witte spreken twee jonge advocaten over hem. De een zegt: “Van Onderwaarden is net zo min ’n scharrelaar als jij of ik”, de ander oordeelt: “Hij is ’n beetje karakterloos”.
Reactie 15 april 2019: Op de plaats van het sterretje stond een afbeelding van de (liever: een) Nieuwe Havenstraat in Leidschendam. Dat is hier verwijderd met dank aan enkele reageerders op neerlandistiek.nl, de plek waar deze drie stukken door de redactie van neerlandistiek.nl zijn overgenomen (ook met een link naar mijn blog). De kern van de terechte kritiek: de Nieuwe Havenstraat betrof een inmiddels niet meer bestaand adres in Den Haag. Voor meer details: zie de reacties op neerlandistiek.nl waar allicht nog andere op kunnen volgen. (SR)