Het woord diepgelovig heeft voor mij dezelfde sfeer als een bijvoeglijk naamwoord als onvervalst. Sommige mensen (vooral journalisten) vinden het nodig om te benadrukken dat iemand zich in een bepaalde taal uitdrukt, vooral als het gaat om een variant die niet die van de grote groep is. Hun verrassing blijkt dan door te schrijven over iemand “die met een onvervalst Rotterdams accent spreekt”, ze hebben het over het onvervalste dialect van Haagse Harry, onvervalst Berregs (de taal van Bergen op Zoom) en noem maar op. Betekent onvervalst gewoonlijk dat iets gegarandeerd authentiek is, hier fungeert het bijvoeglijk naamwoord niet anders dan als een uitroepteken. Immers, de meeste journalisten zijn evenmin als veel dialectologen in staat om van veel varianten te bepalen in hoeverre -, laat staan te garanderen dat deze authentiek zijn.
Ook talen van wat verderaf krijgen het etiket. Bijvoorbeeld “onvervalst Russisch”. Maar als de lezer verrast moet worden door wat er bijvoorbeeld plotseling op een camping ver weg in Frankrijk gebeurt, dan leest deze iets als “Mijn camera doet het niet!” klinkt het ineens paniekerig in onvervalst Nederlands in die Franse omgeving. Surprise!

Ik citeerde met dank aan Delpher lukraak voorbeeldjes uit De Telegraaf van een kwarteeuw terug.
Wat betekent het wanneer er van iemand gezegd wordt, dat hij of zij een diepgelovig Christen is? Van Dale heeft het woord diepgelovig nog niet ontdekt in tegenstelling tot onvervalst (“echt, oorspronkelijk, – in onvervalst Gelders dialect”) en dat is een authentieke verrassing. Het grote WNT heeft het evenmin en daarom ook nu maar Delpher geraadpleegd. We krijgen hier al bladerend een paar verrassinkjes onder ogen:
• diepgelovig komt pas voor vanaf de jaren ‘20 van de vorige eeuw
• het begin ligt in het Zuiden, daar is er sprake van diepgelovige katholieken; steekproefsgewijs: alleen mannen
• pas na de Tweede Wereldoorlog worden blijkens de kranten ook protestanten op deze manier geafficheerd en niet lang na hen aanhangers van de Islam
Hoe staat het met het gebruik van diepgelovig in de Handelingen van de Tweede Kamer?
Nog maar enkele jaren geleden, op 10 april 2013 haalde het voor het eerst de Kamerverslagen. De aanleiding was passend genoeg, want het gebeurde in het debat over het initiatiefwetsvoorstel “tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het laten vervallen van het verbod op godslastering”. Peter Oskam (CDA) vroeg zich af wat de initiatiefnemers eigenlijk beoogden en zei volgens het verslag: “Mensen die diepgelovig zijn, vinden dit heel vervelend. Wat is je winst, als dit bij anderen tot verdriet leidt?”
Oskam had het dus niet over gelovige mensen in het algemeen, hij specificeerde de groep tot de diepgelovigen. Wat zou het precieze verschil zijn tussen beide termen?
Nog niet zo lang geleden nam Nico Drost als invaller plaats in de kamerbankjes. Hij vervangt Stieneke van der Graaf, de ChristenUnie-afgevaardigde die wegens zwangerschapsverlof even uit de running is. Drost koos in zijn maidenspeech voor het onder de aandacht brengen van Erasmus en zei onder andere over deze Rotterdamse humanist: “Erasmus was een diepgelovig en zeer devoot christen.” Diepgelovig én zeer devoot.

Niet veel later herdacht minister Hoekstra (Financiën) in dezelfde vergaderzaal Frans Andriessen, zijn overleden ambtsvoorganger van een 30 jaar terug. Hij zei over diens herkomst: “Franciscus Henricus Johannes Joseph Andriessen werd in de lente van 1929 geboren in Utrecht. (…) Hij groeide op in Utrecht in een diepgelovig katholiek gezin als vierde van tien kinderen.”
Dat was nog maar de vierde maal in totaal maar inmiddels al de tweede keer in de eerste maanden van het kalenderjaar 2019 dat diepgelovig in de Kamer viel. Verrassend.
Het gebruik van het woord “diepgelovig” ergert mij. Ik ben op zoek naar de reden hiervan. Ik ben een vrouw, 1937, vrijzinnig hervormd opgevoed. Ik ben gelovig. Al gauw vind ik de ander orthodox gelovig. Zij zijn zeker, ik twijfel. Ik heb de indruk, dat de EO en ook de christen unie het beeld bepaalt. Zij zijn diepgelovig, gebruiken dat woord. Hoe strenger in de leer, hoe meer hypocrisie. Wordt dit bezworen met dit woord? In mijn jeugd was ik de enige vrijzinnige, de anderen waren nederlands hervormd of gereformeerd. Als enige op het gymnasium volgde ik facultatief lessen Hebreeuws.