
Het Coronadebat gisteravond kreeg een beklemmende wending – we zagen Geert Wilders aan de interruptiemicrofoon van schrik zijn mond vertrekken – toen minister Bruins plotseling ineen zakte achter het spreekgestoelte. Vanmiddag bleek dat dat het laatste was wat we van de minister voor Medische Zorg en Sport in de vergaderzaal van de Tweede Kamer zouden zien, Bruno Bruins is vandaag afgetreden.

Wie van de woordvoerders en met welke woorden zij de snel vertrokken minister daarna in de vergaderzaal nog het beste wensten, ach ja, belangrijker is allicht met wat voor spervuur Bruno Bruins het voordien te stellen kreeg en wat er aan opmerkingen over hem uitgestort werd. Geert Wilders (PVV) was een belangrijke vertolker van kritiek, hij zei dat er “ongelofelijk geblunderd” was door minister Bruins.
Dat woord ongelofelijk kwam enkele malen voorbij in het debat – het was vandaag ook het woord dat vooraan stond in de verklaringen van premier Rutte en vice-premier De Jonge bij de persconferentie naar aanleiding van Bruins’ vertrek (en met de aankondiging van nieuwe corona-maatregelen).
Esther Ouwehand (PvdD) sprak in het debat van “nieuwe virussen die ongelofelijk gevaarlijk zijn” en die voortkomen uit onze omgang met dieren. Lodewijk Asscher had het over “heel belangrijke kwesties voor ongelofelijk veel mensen”. De premier memoreerde de onmogelijke keuzes (dat “het ongelooflijk moeilijk is om te bepalen of je op tijd je maatregelen neemt”) en zei over degenen die nu in de frontlinie staan: “We zijn ons er zeer van bewust hoe ongelofelijk belangrijk het is dat zij hun belangrijke werk kunnen doen.” Pieter Heerma (CDA) was eerder in zijn bijdrage begonnen met “waardering en ongelofelijk respect” voor hen uit te spreken.
Vanmiddag opende premier Rutte met respect aan Bruins te betuigen (hij wilde hem “ongelofelijk bedanken” hoe deze zich had ingezet) en Bruins’ opvolger De Jonge constateerde “dat het ongelofelijk verdrietig is, ongelofelijk balen”.
Ongelofelijk ondergaat een verandering in het Nederlands en de citaten hierboven laten dat zien. Goed, het overeenkomstige is het onderstrepende karakter van het woord. Ongelofelijk plaatst als het ware een reeks uitroeptekens bij wat iemand beweert. Vroeger (hoe lang geleden, dat moet nog even uitgezocht worden) onderstreepten we met het woord iets waarbij een wijsvinger paste, hetzij beschuldigend, hetzij bewonderend. Toen wees de spreker via ongelofelijk zogezegd vooral van zich af. Als iemand ongelofelijk zijn best had gedaan, dan was dat nooit degene die zelf sprak.
Dat is veranderd: de premier bedankt ongelofelijk, Pieter Heerma betoonde ongelofelijk respect en verwezen beiden met een overtreffende trap naar iets wat betrekking had op de spreker zelf. Natuurlijk, de dank, het respect ging uit naar de man die nu moet zien bij te komen en op te krabbelen maar dat was afkomstig van Rutte en Heerma en dus ook de ongelofelijke omvang van dank en respect.
Ongelofelijk is aan een opmars bezig, veronderstel ik door de oogharen kijkend: in 2018 stond het 320x, in 2019 399 maal en nu al meer dan 100 keer opgeschreven in de Handelingen. Dat wijst op een devaluerende tendens van de inhoud.

P.S. Eerder was ongelofelijk te parafraseren als “kijk eens, wat een….: niet te gelóven!” Zoiets kon een spreker uiteraard niet van zichzelf zeggen.