Variatie in familieberichten (21): oma, rijk bedeeld als geen ander (i)

In heel Europa was er niemand zoals hij, naar het lied van Annie M.G. Schmidt (en Harry Banninks muziek droeg daar bepaald aan bij). Maar naast opa staat oma bepaald haar mannetje als we afgaan op de hoeveelheid aanduidingen voor dit lid van de familie. Dat is niet tot de tegenwoordige tijd of tot Nederland beperkt. Thera Coppens verwijst in Sophie in Weimar (…) (Amsterdam, 2011) diverse malen naar grootouders in de context van Goethe en citeert dan de aanduidingen Apapa en Amama: dat is in de eerste helft van de 19de eeuw. Sociaal hoger laat dergelijke aanduidingen misschien eerder blijken of bewaart deze allicht meer. Het kan verklaren waarom de meeste van de in de vorige aflevering genoemde opa-aanduidingen afkomstig waren uit familieberichten van de NRC en niet naarvoren kwamen in de enquête naar dit onderwerp (binnen het kader van dit blog).

Apapa en Amama leren ons andermaal, dat de man voorop gaat in deze aanduidingen én dat ze een hecht duo vormen waarvan de vormen zeer vaak op elkaar lijken als een echtpaar dat lang samenwoont. Niet altijd is dat het geval: pake en beppe (Fries) hebben in dat opzicht onvoldoende van elkaar. Bij de vooral Vlaamse varianten bompa en bomma*) is dat dus wel het geval en pépé en mémé. Ook meet is (Oost-)Vlaams, voor ‘oma’, haar partner peet ‘opa’ past bij haar. De uit West-Vlaanderen gemelde metje is een variant van meter: naast metje komt peter als ‘opa’ voor, niet *petje – en hoe begrijpelijk. Soms duiken hier Vlaams genoemde vormen op in Nederland, vooral in het Zuiden maar niet per se daar alleen. Opvallend woord in Vlaanderen: moe en moeke voor ‘oma’, in Nederland regionaal alleen de aanduiding voor ‘moeder’. Dat geldt ook voor mam, uit Herk de Stad ingestuurd met als betekenis niet het in Nederland verwachte ‘moeder’ maar ‘oma’.

Eerder deze maand, op 22 mei, schreef Hans Werkman in het Nederlands Dagblad een stuk over “het winkelboek van mijn opa Geert Werkman uit het Groninger dorp Garrelsweer” waarin deze de verkopen in de schoenenwinkel bijhoudt. Dat wil zeggen: de verkopen én wanneer deze voldaan werden en dat laatste kon geruime tijd later het geval zijn. Het boek stokt ten tijde van de Spaanse griep, opa wordt ook ziek. Werkman vraagt zich dan af: “Kon mijn opoe de zaak niet runnen?” Opoe is voor de schrijver de gewone variant.
Dat geldt volgens de inzenders van de enquête in een groot deel van Nederland, zoals naast Groningen blijkt uit inzendingen uit Friesland, Drenthe, Overijssel, noordelijk Gelderland ook Westelijk-Nederlands (Den Haag, Rotterdam, Amersfoort), Zeeland en Noord-Brabant. Iemand schreef toelichtend: “Een vriend van mij roept tegen iedereen die hiervoor in aanmerking komt: Opoe (dus ook tegen mijn moeder, die dat dan maar matig vond, maar accepteerde).” Die dat maar matig vond: opoe heeft tegenwoordig en eerder voor jongeren dan voor ouderen een negatieve klank zoals uit de betekenis ‘ouderwets’ blijkt in samenstellingen als opoe-fiets. Andere betekenis in Van Dale voor opoe is ‘ongunstig: zeur’.

Opoefiets (Google afbeeldingen)

Opoe is (veronderstel ik) via de kindermond vervormd uit grootmoe(der) zoals opa uit grootva(der). Grootmoe, grootmoeder, grootmoeke komen weliswaar niet veel voor maar zijn uit allerlei regio’s ingestuurd, veelal in het Nederlands, soms in dialectische vorm zoals gruuëtmoeder – maar niet zelden is het niet de aanspreektitel maar de betiteling van het familielid (de moeder van de moeder of de vader). Grootmoeder kan ook minder gemakkelijk de betekenis ‘oude vrouw’ dragen zoals opoe.

Grootje (waarnaast ook de versimpelde, kindertalige vorm Ootje en Otie) is een verkorte vorm met verkleiningsachtervoegsel. Van Dale noemt het informeel, de inzenders niet. Iemand uit Amsterdam schrijft zelfs: “Mijn moeder had een hekel aan het woord Oma, dus liet zich Grootje noemen.” Het kan gevoelig liggen. Een andere inzending uit de hoofdstad: “mijn ervaring is dat het niet “netjes” gevonden wordt om grootouders opa en oma te noemen. Deftige mensen verzinnen voor grootouders andere termen, vaker dan voor ouders.” Daarmee zijn we terug bij het begin, bij Goethe en NRC Handelsblad. Klaar zijn we allerminst.

*) Zij heeft varianten in bobonne, bonneke, bonny en bommie: verkleinwoorden horen bijna als vanzelfsprekend bij grootouders.

Over Siemon

Siemon Reker (1950, Uithuizen) was hoogleraar Groninger taal en cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen tot aan zijn emeritaat in 2016. Eerder was hij onder meer streektaalfunctionaris van de Provincie Groningen en actief in de journalistiek (Nieuwsblad van het Noorden, Radio Noord). Publicaties staan onder het kopje C.V.
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.