De Tweede Kamer is met reces, zij het dat we dit coronajaar bij voorbaat weten dat het vaker onderbroken wordt dan normaal. Neem nu het Pensioenakkoord dat afgelopen zaterdag ook van de FNV instemming kreeg en dat het alleen al nodig maakt om in vakantie plenair te vergaderen. Pensioen, dat was heel, heel lang hetzelfde als 65. Vijfenzestig jaar geleden, dat is de zomer van 1955. Een willekeurige krant uit de maanden juli en augustus van dat jaar heb ik via delpher.nl opgeslagen en bekeken – dat wil vooral zeggen: de advertenties. Hoe zag de wereld er in de zomer van 1955 uit vanuit het perspectief van Amsterdam?
Allereerst hadden we Annie M.G. Schmidt en Simon Carmiggelt die geregeld hun stukjes en stukken schreven voor deze krant. Carmiggelt zijn Kronkels, Annie MG haar kindergedichtjes, soms voor wat oudere kinderen én ze droeg geregeld bij aan de rubriek Voor de vrouw… (en voor haar niet alleen). Zowel de vrouw als de kinderen kwamen op zaterdag aan de beurt, maar moesten helemaal doorbladeren naar achteren voor hun eigen rubrieken.
In dezelfde tijd figureerde er in deze afdeling van de redactie iemand die zich Peter Jaspers noemde, die óok aan de vrouwen-afdeling bijdroeg en voor kinderen schreef. Laten we een voorbeeldje van haar dichtwerk geven, dan is de lezer minder verbaasd dat ik aanvankelijk rekening hield met de mogelijkheid dat Peter Jaspers een pseudoniem was van Annie M.G. Schmidt.
De ongewone Rat begint zo: “Een ongewone, grote rat // die altijd iets bijzonders had,// was dol op een angora-kat.” Het vierde couplet eindigt aldus: “Ze zijn al jarenlang getrouwd.// Ik sprak de rat laatst. Hij miauwt.”
Is het raar om bij zo’n bizar begin en zo’n verbluffend slot aan Annie M.G. Schmidt te denken?
Peter Jaspers bleek de laatste periode van Annie Schmidt óok voor Het Parool werkzaam en net als de laatste stopte zij daar in 1957/1958 en werd onder andere succesvol met schrijven voor de VARA-radio… net als Annie. Was Peter een zij? Ja, Peter Jaspers bleek een vrouw – maar veel is er van haar niet 1,2,3 te vinden. Ze stapte over naar Het Vrije Volk en publiceerde daar een aantal jaren geregeld kindergedichtjes. Die verschenen in bundeltjes zoals De Gouden Bel (Hollandia Baarn, 1958) er ook eentje is maar dan met vooral teksten uit Het Parool. In dat boekje staat dat gedicht van De ongewone Rat, zoals er ook teksten in staan die spelen in het kleine dorpje Bladerstil of gaan over de koningin van Istanboel, Meester Rumpus Rompelaar, het kasteel van Bordpapier of de heer van Jacoberte met zijn tijgers, met zijn herten. Peter Jaspers is een soort tweelingzus van Annie M.G. Schmidt, al vinden we haar niet genoemd in de biografie van Annejet van der Zijl.
Via Delpher vond ik een rouwadvertentie van Peter Jaspers uit 1964:

Via boekwinkeltjes.nl schafte ik De Gouden Bel aan en… vond een inlegvelletje van Hollandia met reclame voor de schrijfster, inclusief een foto van haar. Zeldzaam.

Terug naar de zomer van 65 jaar geleden – advertenties uit Het Parool: hoe zag de wereld er toen uit, hoe de taal?
Grappig dat ik Peter Jaspers ook zocht op het wereldwijde web. Ik bereid een bundeltje over zogenoemde nakomers voor en trof via het krantenarchief van Delpher een bijdrage over het ‘verschijnsel’ van de hand van Jaspers aan in Het Vrije Volk van 10 oktober 1959. Ze schrijft:
“Zoals vele dingen in het leven, heeft ook het nakomertje twee kanten, de voor- en achterkant buiten beschouwing gelaten. Het jongste kind wordt bijna altijd verwend, lekker geknuffeld, door de hele familie bewonderd en gekoesterd als geen ander. Het mag meer dan de oudste ooit toegestaan is en zelfs wandaden, die de andere kinderen niet eens durfden bedenken, worden met nauw verholen glimlachjes geaccepteerd. Een fijn bestaan. Er is altijd wel een grotere broer, die ’t voor hem uitknokt, een grotere zuster die snel en stiekem een gescheurd kledingstuk voor hem repareert en een zwak slachtoffer dat hem na bedtijd
voorleest. Deze kant van het nakomertje is voortdurend warm van vreugde
en kan wortels van groot optimisme en vertrouwen schieten, die altijd een deel van het hart blijven. Maar laten we met dit vrolijke geluid de andere kant niet uitpoetsen. Want hoe gaat het: vaststaat voor de nakomer, van het moment af waarop hij zich van zijn omgeving bewust is, dat hij niets kan. Hij zit als
Gulliver tussen de reuzen en voelt zich constant onmachtig. De bovenmenselijke krachttoeren, die de anderen achteloos verrichten, zoals lange vingers uit de
kast halen of de kamerdeur openen en vertrekken, zullen eeuwig buiten
zijn bereik liggen.
Neergezet worden op een schoot, die hij niet ambieert, zal daarentegen eeuwig zijn noodlot zijn. Zijn enige wapen is het woord, dat hij gewoonlijk vlug en vaardig leert gebruiken. Hij wordt er eerst grappig door gevonden en iets later eigenwijs. Op deze kant van de nakomer rust trouwens nog een andere vloek.
Zodra hij oud genoeg is om bepaalde dingen wel te kunnen, hoeft hij ze
weer niet. Jan draait de radio wel voor hem aan, Piet zet wel plaatjes voor hem
op, Willie kleedt hem wel even aan en vader zal zijn trein in elkaar
zetten. Ze knippen met zijn allen uit een machtige bouwplaat het Muiderslot voor hem, waar de fleur ogenblikkelijk af is omdat hij er geen vinger
naar uit heeft kunnen steken. Ze ‘helpen’ hem zes man sterk met een
legpuzzel en begrijpen niet dat de moeizaam verkregen, complete Willem Barendsz hem voor geen twee cent interesseert omdat hij er part noch deel aan heeft gehad. Ze reduceren in het algemeen zijn zelfwerkzaamheid tot een te verwaarlozen minimum en organiseren zijn plezier naar de knoppen. Hij
hoeft niets en hij kan niets en hij zou zijn hele goedwillende familie wel het bos in willen trappen, maar hij voelt tegelijkertijd hoe afhankelijk hij van ze is. Wat zou hij alleen moeten beginnen! Deze nakomer ontwikkelt een schroom voor de buitenwereld en ziet weinig brood in het blonde leven, dat zich buiten zijn veilige huis afspeelt. Deze nakomer leest ook graag. Ten eerste omdat het woord van klein af aan zijn vertrouwde vriend is geweest en ten tweede omdat hij het alleen kan doen. Zelf. Dat is immers voor hem een nog grotere glorie dan voor andere kinderen. leder kind heeft een almachtige vader en moeder boven zich,
alleen de jongste in een gezin en zeker het nakomertje heeft daarbij nog almachtige broers en zusters. Hij voelt zich altijd klein. Hoe bijdehanter hij van zich afbijt, hoe kleiner hij zich meestal voelt. Geef hem, behalve de koestering, wat zelfvertrouwen. Op een gegeven moment moet hij weten, dat de radio niet beter speelt als Jan hem aandraait en dat hij net zo goed als Piet de plaatjes op kan zetten. Dan kan hij genieten van de prettige kant, die zijn positie geeft en die we ons nakomertje graag gunnen. Dan wordt hij ook een prettig mens, later. Niet zo’n doordrijver, die innerlijk en ongeweten nog steeds tegen zijn
broers en zusters vecht en evenmin zo’n zitter, die vindt dat de wereld het maar voor hem op moet knappen. Dan komt hij, kortom, uit de verf en kunnen de voordelen uit zij jeugd hem levenslang tot steun zijn.”
PETER JASPERS
Het Vrije Volk, pagina Weekeind Vrij 10 oktober 1959