Vooral bij de aanduiding jongen is aan Van Dale tegenwoordig te zien, hoezeer de advertentietaal van 1955 65 jaar later verouderd is. Maar ook al is het bij háar minder uitdrukkelijk genoteerd, bij het trefwoord meisje blijkt dat dit woord ook een beroepsaanduiding geweest is. In haar geval met name als tweede lid (in de omschrijving van het woordenboek) “ter aanduiding van een jonge vrouwelijke werkneemster bij de door het eerste lid genoemde werkgever, in de door het eerste lid genoemde werkkring, met de door het eerste lid genoemde taak: apothekersmeisje, bakkersmeisje, baliemeisje, barmeisje, bibliotheekmeisje, brandweermeisje, doktersmeisje, escortmeisje, fabrieksmeisje, garderobemeisje, havenmeisje”. Wie meer voorbeelden met een ander eerste lid wil: klik aan in de elektronische Van Dale en dan melden zich achtereenvolgens het “hotelkamermeisje, hotelmeisje, kantinemeisje, kantoormeisje, kassameisje, kermismeisje, krantenmeisje, liftmeisje, loketmeisje, marketingmeisje, marktmeisje, massagemeisje, notarismeisje, podiummeisje, radiomeisje, receptiemeisje, reclamemeisje, revuemeisje, showmeisje, slagersmeisje, snackbarmeisje, supermarktmeisje, theatermeisje, verkoopmeisje, winkelmeisje”.
In het midden van 1955 kan zonder nadere specificatie gevraagd worden om een meisje, waarbij duidelijk is dat het een beroep betreft.

Hier moeten we dus denken aan iemand van 15-18 jaar – maar bedenk dat in 1955 meisjes-in-de-linnenkamer blijkbaar tot en met 27 jaar oud konden zijn:

Deze medewerkster stond overigens onder leiding van de linnenjuffrouw: er is rond meisje én juffrouw veel veranderd in de laatste, wat zal het zijn, 25 jaar.
Bij de parallelle vorm jongen zien we in Van Dale deze voorbeelden: “barbiersjongen, behangersjongen, kleermakersjongen, schoenmakersjongen, smidsjongen, timmermansjongen, tuiniersjongen, tuinmansjongen, voermansjongen, apothekersjongen, bakkersjongen, banketbakkersjongen, drukkersjongen, schoenmakersjongen, slagersjongen, spekslagersjongen”.
Daar is het gebruik verouderd, schrijft Van Dale en dat lijkt op het eerste gezicht al langer met veel van deze voorbeelden het geval dan bij de meisjes. Het uit-de-tijd-zijn wordt ook aangegeven bij jongen als verkorting van scheepsjongen, bij de aanduiding voor een ‘mannelijke bediende’ in Indië, jongen als ‘koffiehuisbediende’ en in de rol van “laagste knecht op een oliemolen (onverschillig of hij jong is of niet)”.
Als Uitgeverij W. de Haan om een handige jongen vraagt, kan daar nauwelijks bij gedacht zijn aan iemand die we tegenwoordig bij die aanduiding voor ogen hebben. In De Limburger van 27 april j.l. staat zo iemand voor de rechter. Hij raakte in de problemen en is er niet uitgekomen via de route van een eigen wietkwekerij: “Hij heeft het plan bedacht en als handige jongen die hij is heeft hij de plantages ook zelf aangelegd.” De handige jongen in kwestie is een veertiger.
