In dit blog – ik vind dit prettiger klinken dan deze blog – verschenen tot nu toe een 700 stukken en stukjes, maar pas in deze bijdrage valt het woord allesbehalve voor het eerst. Allerminst kwam een kleine 30 maal langs en omdat ik er niet eerder op heb gelet, kunnen we concluderen dat allerminst veel normaler Nederlands moet zijn dan allesbehalve.
Dat is in strijd met de taal in de Tweede Kamer. In de periode van laten we zeggen de afgelopen 12 maanden staat allerminst 14x genoteerd, allesbehalve 22 maal. Opvallend! Neem een vrij willekeurige periode van de Binnenhofse Handelingen van 1950-2000, dan is de afgeronde verhouding allesbehalve:allerminst = 400:2800. Dat mag een optelsom zijn van Eerste en Tweede Kamer, het is een geheel andere verhouding dan 22:14 in de voorbije twaalf maanden alleen in de Tweede.*)
Praat bij een kop koffie met native speakers van het Nederlands en het wordt snel duidelijk, dat die twee woordjes problematisch zijn. Beide betekenen (zie Van Dale) ‘geenszins’ en bijwoord worden ze ook allebei genoemd, allerminst zelfs bijwoord van graad. (Inderdaad, allerminst klinkt sterker, allesbehalve is als het ware implicieter.) Ze komen dus in elkaars buurt, maar is er verschil of zijn allesbehalve en allerminst simpelweg uitwisselbaar? Bijkomende kwestie is dat allesbehalve ook opgevat kan worden als twee woorden. (Als voorbeeld: De firma stuurde me veel post, maar wat ik kreeg was alles behalve een antwoord.)
Sprekers van het Nederlands kunnen niet simpel aangeven op welke positie van de zin allerminst of allesbehalve gewoonlijk voorkomen en een grote grammatica als de elektronische ANS meldt dat ook niet; daar staat allesbehalve vreemd genoeg zelfs niet in genoemd.
Omdat de frequentie van het ongewoonste van de twee blijkbaar toeneemt, kijk ik gemakshalve in de Handelingen van 1950 om te zien of er een impressie te geven is van de distributie van allesbehalve en allerminst: waar in de zin kwamen ze destijds volgens de verslagen vooral voor? Voorbeelden illustreren hun positie:
• ik wil allerminst beweren
• hierin schuilt allerminst enig verwijt
• ik ontken allerminst
• maar dat betekent allerminst
• ik bedoel allerminst
• Ik ben op dit militair terrein allesbehalve deskundig
• Het is natuurlijk op zich zelf allesbehalve plezierig
• die de allesbehalve benijdenswaardige taak heeft er voor te zorgen, dat
• (films die…) en allesbehalve verheffend aandoen
• Ook de vivisectie is daar allesbehalve vrij van.
Kortom, allerminst lijkt in 1950 vooral onmiddellijk ná een persoonsvorm voor te komen. Het belangrijkste onderscheid met allesbehalve is in die tijd kennelijk, dat dit ontkennende woord bij uitstek vindbaar is op de positie direct vóor een bijvoeglijk naamwoord. Conclusie in korte vorm:
ALLESBEHALVE wordt direct gevolgd door bijvoeglijk naamwoord (plezierig, deskundig)
ALLERMINST volgt vooral op een persoonsvorm (ik wil allerminst, ik ontken allerminst)
Laten we met die twee conconlusies kijken naar de Handelingen van de huidige Tweede Kamer (gisteren voor het laatst bijeen geweest, zo kort voor de verkiezingen van 17 maart aanstaande) en daarin een aantal gevallen aanstrepen:
• Dat bevalt ons allerminst.
• Een wetsvoorstel dat zelfs na de aanpassing door het vernietigende oordeel van de Raad van State dat minister Hugo de Jonge terug naar de tekentafel stuurde, allerminst aan de rechtsstatelijke maat is.
• wij zijn er allerminst gerust op dat het daarmee automatisch allemaal goed gaat komen.
• Zeker is dat allerminst.
• ik loop toch naar voren omdat ik allerminst gerustgesteld ben.
• want het gaat allesbehalve snel
• Dat is natuurlijk allesbehalve een acceptabel vooruitzicht.
• We weten dat de situatie in Portugal er allesbehalve goed uitziet
• Ik zag vanavond een minister van Volksgezondheid die allesbehalve overtuigde
• Dit is heel veel retoriek, maar allesbehalve een antwoord op mijn vraag.
Jazeker, we zien iets terug van de ontdekte regelmaat van driekwart eeuw geleden, maar afwijkingen vallen meer op. Vooral dat opkomende woord allesbehalve blijkt in 2020 tot apart Nederlands in de plenaire zaal te leiden:
• lijkt het in ieder geval allesbehalve op handhaven
• Dat stimuleert duurzame oplossingen allesbehalve
• Dat is allesbehalve een onbezorgde oude dag.
• Dat terrorisme is dus allesbehalve verslagen.
• Ik ben allesbehalve bezig met het als hagelslag uitstrooien van geld over Nederland
• Allesbehalve mildheid.
• Daar is — de heer Hoekstra gaat er nog op in — allesbehalve sprake van een persoonlijk belang.
Vooral het gebruik van allesbehalve roept dus raadsels op, het lijkt anders dan in 1950 gelijk geschakeld aan dat andere bijwoordje allerminst.
Praat er tijdens het verkiezingsreces over bij een kop koffie met één bezoeker tegelijk per dag; wissel in voorbeeldzinnen van hierboven het ene woord in voor het andere en vraag u af, of dit Algemeen Aanvaardbaar Nederlands oplevert. Vooralsnog vind ik allesbehalve en allerminst twee problematische woordjes.
*) In de eerdere kalenderjaren 2019 en 2018 komen allerminst en allesbehalve vrijwel even vaak voor, zij het dat de stenografen in 2019 een verrassend aantal malen alles behalve schreven waar allesbehalve ook had gekund. Die reken ik dus maar samen.