Piet Jongeling werd gevraagd voor het lijsttrekkerschap van het Gereformeerd Politiek Verbond, maar hij aarzelde – dagen en nachten heeft hij erover gedacht, lezen we aangehaald in Veenhofs Zonder twijfel. Uitlatingen van Klazina, zijn vrouw gaven de doorslag. Toen zei hij: “Ik ben ermee klaar. Ik doe het.” Jongeling was eruit, in de oude betekenis van ermee klaar zijn (vergelijk het stuk over de huidige betekenis van een 40 jaar later). Vanaf de verkiezingen van 1963 zat Jongeling vervolgens in de Tweede Kamer, tot 1971 als eenmansfractie en daarna tot 1977 samen met dr. Bart Verbrugh. Een aantal jaren bladeren door de Handelingen en zoekend op de naam van Jongeling maakt al van alles duidelijk.
• In de eerste plaats: eenmansfracties kregen in die jaren bepaald aandacht, althans dat gold voor Jongeling. Veel meer dan tegenwoordig zie je in de beantwoording van bewindslieden namen van Kamerleden die vragen hebben gesteld en meestal staat Jongelings naam dan in de verslagen, geregeld in een opsomming samen met anderen, allereerst ir. Van Dis en later ds. Abma van de SGP. Collega’s negeren hem ook allerminst.
• Tweede opvallende karakteristiek: na een korte periode waarin hij leden van het kabinet aansprak met Zijne Excellentie de minister van dit en dat en ook verder wel eens wat gedateerd sprak, is hij ronduit helder in zijn bijdragen. En dat terwijl hij het woord voerde vanaf wat aantekeningen, maar overigens uit het hoofd. Toen het in 1966 in de Tweede Kamer ging over een aanpassing van het Reglement van Orde en over Artikel 55 (Geen lid leest een rede voor, tenzij de Voorzitter hem hiertoe verlof geeft.) was Jongeling in zijn element. Hij vond dat dit te ver ging, wilde opvoedkundig bevorderen dat leden hier naar streefden maar wenste er geen verplichting van te maken. Het artikel werd verworpen.
• Derde kenmerk: Jongeling (“Ik ben een Groninger en als een Groninger van iets zegt, dat het zo gek niet is, dan houdt dat een zeer positieve waardering in!” 7 juli 1965; hij citeerde ook eenmaal ‘t Peerd van Ome Loeks) was gericht op taal, het Nederlands en daarnaast de moderne schooltalen. Een Latijns spreekwoord citeerde hij in vertaling, maar eentje in het Duits of Frans haalde hij in de oorspronkelijke vorm aan.
Zijn taalgerichtheid? Bij de Algemene Beschouwingen van 1964 zei hij bijvoorbeeld, afgaande op de Handelingen: “Vóór de oorlog was er sprake van aanpassing en bezuiniging, maar omstreeks 1955 kwam in de regeringsstukken ineens het woord adaptie opduiken. Dat is ook aanpassing, maar het is een mooi Frans woord en het klinkt heel anders. Men heeft nog veel meer mooie woorden om deze zaak te etiketteren, b.v. bestedingsbeperking. Alles wordt steeds duurder, maar de woorden worden steeds goedkoper en ook steeds mooier.”
Bijdragen begon Jongeling niet zelden met een algemene opening en lardeerde hij met huiselijke verhalen of anekdotes zoals over een lekkende kraan of kiespijn. Aan het eind greep hij graag naar de Bijbel c.a. Neem bijvoorbeeld de Algemene Beschouwingen van 1965 aan het eind van de tweede termijn: “Als wij naar de Bijbel handelen, dan komt het met de mens goed, want er is geen barmhartiger werkgever dan de Here, onze God.” Humor was bij dat alles een vast bestanddeel. Dat kon bij herhaling een verwijzing zijn naar zijn eigen status als eenpitter, bijvoorbeeld met woorden als: “Mijn fractie wil zich graag eenstemmig aansluiten” bij dit of dat. Of hij uitte zogenaamd medelijden met collega-fractieleiders, “want niet alle fracties zijn zo homogeen als die van het Gereformeerd Politiek Verbond”.
In diezelfde sfeer van impliciet taalspel is waarschijnlijk een opmerking over zichzelf als jong broekje in de richting van de familienaam van de minister, Smallenbroek. (23.09.1965)
Persoonlijk in verband met zijn eigen verleden, serieus maar ook weer taalgericht was Jongeling op 15.12.1971: “Mijnheer de Voorzitter! Vijftig jaar na Minister De Visser hebben wij weer een C.H.-man op Onderwijs. Namens onze fractie wil ik hem graag van harte welkom heten in deze nieuwe functie, een welkom dat zich uiteraard ook uitstrekt tot Minister De Brauw en Staatssecretaris Schelfhout. Wat deze laatste betreft, onze wegen hebben elkaar vroeger wel eens gekruist in bijzonder barre en boze omstandigheden. Ik ben blij dat dit nu in heel wat betere omstandigheden ook mag gebeuren. Ik hoop dat hij erin zal slagen, het onderwijsgedeelte dat hem is toevertrouwd op de juiste wijze te organiseren, zonder dat hij aan dit werkwoord de betekenis toekent, die wij er in Sachsenhausen aan toekenden.”*)
Bij dat alles bleef hij uiteraard principieel, orthodox, getuige zijn frequente citeren van Abraham Kuyper (zulks vast niet altijd tot genoegen van de ARP’ers) en verwijzen naar Groen van Prinsterer of het openlijk belijden van een visie op de overheid als “dienaresse Gods”. En dat een Oranje-aanhanger zich Piet Prins noemde! Nog een aflevering.
*) Dus ‘ritselen, regelen’ wellicht ‘stelen’ zoals in de tekst van de Wedloop met de dood: “Erich, onze sympathieke trekführer, heeft vanmorgen een fiets georganiseerd.”