Het woord bak heeft een groot aantal betekenissen. Van Dale deelt ze in drie hoofdvarianten in. Bak-II en Bak-III zijn de twee kleinste en die hebben achtereenvolgens te maken met het werkwoord bakken (inclusief ‘mop, grap’) en met de scheepvaart. Bak-I bevat daarentegen liefst 29 onderscheiden betekenissen en nuances, van een min of meer vierkant voorwerp tot aan een afvalcontainer.
Het is wat mij betreft geen wonder dat daartussen níet het gebruik vindbaar is dat in de Tweede Kamer uit de mond van bewindslieden hoorbaar is, maar waaraan ik lang voorbijgehoord moet hebben. Het gaat om dit soort gevallen:
• “Ik kijk even naar de bak. Wanneer is die brief gestuurd? Dat zoek ik op.” (minister Dekker, Rechtsbescherming)
• “Ik heb aan het eind niet alles kunnen meeschrijven, dus ik kijk nog even naar de bak.” (minister Hoekstra, Financiën)
• “Ik zou heel graag, kijkend naar de bak, de loge, de ambtenaren van VWS van harte willen bedanken voor de echt geweldige ondersteuning in de afgelopen dagen, weken en jaren.” (minister De Jonge, VWS)
De bak is in dit specifieke gebruik dus de ambtenarenloge, waar de camera ons zelden een blik op gunt en vanaf de tribune zie je dit stukje evenmin. Maar vanuit vak-K is er in tijden van nood wel degelijk een blik op te werpen, met de tweede termijn als reddingsboei. Ik neem aan dat voor dit gebruik van bak een culturele term gebruikt is, bijvoorbeeld de plek waar het orkest zetelt (de orkestbak) of de “zitplaatsen op de begane grond in de schouwburg” (Van Dale).
Wie in Utrecht loopt, ziet aan veel ramen een affiche opgehangen waarin geprotesteerd wordt tegen de uitbreiding van de A27 bij Amelisweerd:

In de Kamerverslagen duikt Amelisweerd vanaf 1975 op in verband met de verbreding van de A27 – Hugo Brandt Corstius liet toen weten dat de plaatselijke uitspraak “amulusweerd” was – en momenteel weer. De vraag is: kan volstaan worden met een verbreding van de bak (de tunnelbak)? Daarnaast komen we bak veel tegen in de vorm van de jij-bak bij interrupties (zeg na 2000).
Verder treffen we het woord vooral aan in twee contexten. De eerste is met name in combinatie met het werkwoord komen en vooral in ontkende vorm, dus niet aan de bak komen. De betekenis daarvan is allereerst de onmogelijkheid om een baan te krijgen. Later wordt het ook gebruikt in verband met andere maatschappelijke problemen, zoals het niet aan de bak kunnen komen op de huizenmarkt. Daar heeft het betrekking op de onmogelijkheid om een huis te kopen. Ligt de oorsprong in de sfeer van voer dat is voorgelegd aan dieren?
Grof gezegd tijdens Rutte-II begon de bak zich verder te ontwikkelen:
• In samenhang met de bewijslastverdeling moet vervolgens de fraudeur aan de bak om aan te tonen dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst (Foort van Oosten, VVD)
• Pas als zij daar overmacht in hebben, komt de overheid aan de bak. (minister Schippers, VWS)
• We vinden het ook belangrijk dat Air France nu weer steviger aan de bak gaat. (staatssecretaris Dijksma, Verkeer)
In het verlengde van de baan, de betrekking heeft bak hier de inhoud ‘bezigheid, activiteit’. Als kabinetsleden of anderen tot actie gemaand worden, kan dan gezegd worden dat een bewindsman aan de bak moet. Kamerlid Matthijs Sienot (D66) kon dus kortweg uitroepen: “Aan de bak!” Dat is merkbaar een gebiedende wijs waarbij het moeten zogezegd ingebakken zat.
Aan de bak werd in het Binnenhofs een variant van het geliefde aan de slag (zie Dat gezegd hebbend en onder andere hier binnen dit binnen blog). Kijk concreet bijvoorbeeld naar:
• Gemeentes moeten echt aan de slag en aan de bak. (Zohair El Yassini, VVD)
• Dat de VVD graag wil dat men ook in de kunst- en cultuursector flink aan de bak gaat met bijvoorbeeld ondernemerschap. (Zohair El Yassini, VVD)
• Ik wil echt dat we nu aan de bak gaan voor de studenten die onnodig boeken moeten kopen die niet worden gebruikt in de lessen. (Zohair El Yassini, VVD)
Inderdaad, sommige sprekers zijn gek op bepaalde uitdrukkingen:

Ik heb het even nagekeken in de van Dale Groot Etymologisch Woordenboek. Ik zie dat het weer een typische landrotten verklaring is. De meeste taalwetenschappers weten niets over bootje varen. Het woord bak/back/bek heeft als grondbetekenis rug. De stuurman stond met de voorzijde/borstzijde aan de riem te trekken en te scheuren. Deze riem was aan de zijkant van het schip gebonden. (Niet in het midden) En dan stond deze man met de rug naar de andere zijde (bak-boord). Bak(2) [varken] is zo te zien een nieuwe(re) term. Het is logisch dat bacon iets met bak van de rug te maken heeft.
Het kan zijn dat bakken of een fonetische verklaring heeft, of dat het ook een maritieme oorsprong heeft. De stuurman was in principe de belangrijkste man van het schip, stond met de rug naar het gebeuren achter hem. Aan boord werd ook eten bereid. (met vuur) En omdat het achter de rug van de stuurman plaatsvond, kon dit werk ook “ruggenwerk” genoemd worden, dus wat bak achter de stuurman plaatsvond. In onze streken zijn we gewend om van een zelfstandig naamwoord een werkwoord te maken. Dus bak(k) => bakken. Activiteit achter de rug. Het latijnse oorsprong zou ook kunnen. Want je maakt of bereidt het eten meestal in een kom. Vooral als het van te voren al bewerkt is (malen van graansoorten) Vergeet niet dat die Romeinen zo’n 500 jaar in onze streken rondgedwaald hebben. Het gebied wat ze bezet hadden liep tot aan de Elbe (westzijde). Ze hebben zelfs nog een aanval in Midden-Jutland gedaan (bij Skanderborg), maar daar zijn ze in de pan gehakt. Ik weet niet of ze vervolgens gebakken zijn. (Taalgrappen zijn ook van alle tijden)