
De Hollander leest makkelijk, Deen kan schrijven. Desondanks vallen soms woordjes op als je ze opnieuw tegenkomt, terwijl het lexicale elementen betreft die in het Nederlands zodanig infrequent zijn dat je ze niet tweemaal in een boek van 255 pagina’s verwacht. Bruusk bijvoorbeeld, beeldend en wat onduidelijk tegelijk: Peter Lattwitz grijpt in een bruusk gebaar in zijn bekertje koffie (36), Derk Wortelboer heft zijn hoofd bruusk op (37), Lattewitz staat bruusk op (88), later ziet hij Liewe bruusk aan (97).
Wat opvalt hangt natuurlijk sterk met de taal van de lezer samen – wanneer zou ik zélf bruusk voor het laatst geschreven hebben? In de Nederlandse politiek is dempen momenteel een veelgebruikt woord. We kunnen de inflatie niet oplossen zegt premier Rutte – alvast met de dag van morgen gefeliciteerd, recordhouder – onlangs op een van zijn wekelijkse persconferenties: “We proberen enigszins, sorry, niet weg te compenseren, het enigszins te dempen.” In De Hollander dient een snelle hap om een hol gevoel te dempen (p. 63), of een reeks koppen Milchkaffee (p. 70), verderop dempt begroeiing het licht in een kamer (190), een bladzijde verder spreekt Aron met gedempte stem.
Henk van de Wal sombert in op p. 120, Lieuwe Cupido rijdt langzaam en insomberend door het centrum van Oldenburg (203): dat werkwoord moet Van Dale nog halen. Dat geldt niet voor fronsen (zonder verdere aanvulling in de vorm van iets als de wenkbrauwen) dat Deen een trits personen laat doen: de officier fronst naar een post-it (60), Pauline fronst (72), Lattewitz fronst (87), een jonge agent fronst (96), Liewe fronst (99), Derk Wortelboer kijkt fronsend (174) Rob fronst (184), Aron fronst (195) en Maria fronst (245). Ook dit werkwoord is beeldend van inhoud, begrijpelijk dat een thrillerauteur er naar grijpt om een klein, donker wolkje te schetsen.
De Borkumse journaliste Pauline Islander (mark the name) vindt Peter Lattewitz “een beetje allenig” (72), Geeske Dobbenga van de Marechaussee noemt Lieuwe Cupido “beetje allenig” op bladzijde 180 – dat beetje oogt pleonastisch net als bij de toevoeging van klein aan muizenbeetje (200). Iets contaminatie-achtigs ervaar ik enigszins bij een geintje bekokstoven (15). Vergelijk voor hetzelfde: “Ik waarschuw maar alvast” (p. 47) of . Zou daar tussen redactie en auteur over gecommuniceerd zijn? Heeft het spreektalige extraatje het in deze gevallen gewonnen van het misschien grammaticaal correctere waarbij er een woordje geschrapt zou moeten worden? Al die dingen waar een leraar Nederlands het rode potlood bij hanteerde als hij een opstel nakeek (zoals stilistische oneffenheden, herhaling van hetzelfde woord), die dragen in een roman juist bij aan een sfeer die naturel overkomt.
Over Van Dale gesproken. Er zijn verschillende woorden die Deen gebruikt die in een volgende editie van het woordenboek onder verwijzing naar hem opgenomen kunnen worden: wat voor bootje bijvoorbeeld is een Rhib? Wat te verstaan onder overtijen? Wél thuis geeft het woordenboek bij wat fenders zijn (laten we zeggen een optelsom van een reddingsboei en een stootkussen) Dat geldt ook voor tipi. Daar lezen we (rood potlood!) dat deze indianentent vaak ten onrechte een wigwam genoemd wordt. Foei toch, taalgebruikers.