Die verwijzingen met vrouwelijke voornaamwoorden in de vorige aflevering zijn geen algemeen gebruik in het Nederlands. Algemeen Gangbaar Geworden Eigentijds Nederlands is wél het frequente gebruik van het woordje weer dat zo vaak valt dat het niet altijd ‘opnieuw, terug, wederom’ kán betekenen:
De schipper/schilder bergt zijn spullen weer weg (28), hij loopt weer terug naar de stuurhut (29), komt weer tevoorschijn (29). Liewe diept zijn ID op en bergt haar weer weg (83). Klaus loopt op bladzijde 138 even het café Nienhof uit en kwam toen weer terug: dat lijkt niet anders dan dubbelop, weer = terug. Soms is het logisch (de planning van de route van de boot vanuit de haven van Delfzijl boven langs de eilanden en vervolgens bij Schiermonnikoog weer naar binnen, daar immers wordt de terugtocht ingezet, blz. 17) maar vaker is dat niet het geval.
Klaus Smyrna, geoefend zwemmer, deed de Beltquerung twee keer: eerst van Puttgarden naar Rødby en de volgende dag weer terug (66): eenmaal heen en eenmaal terug zwemmen, niet tweemaal heen en dan ook tweemaal weerom.

Dat taalgebruik is in het tegenwoordige Nederlands een zó gewoon kenmerk, dat het bijna muggenziften is om er de vinger bij te leggen. We moeten weer terug eigenlijk schrijven als weerterug zoals we inenen schrijven (en niet in enen), naarmate (en niet naar mate) en zo voort.
Waarschijnlijk is ook het volgende inmiddels Algemeen Gangbaar Geworden Eigentijds Nederlands, pagina 117. Henk van de Wal verlaat de brigadepost om nieuwsgierig naar de haven te gaan want: “De eerste van de nieuwe patrouillevaartuigen kan ieder moment binnen varen.” Het wordt een regelrechte afknapper en dat kon, want hij had het vaartuig alleen nog maar gezien via foto’s in brochures. Het vaartuig en dus zou de schoolmeester in ons kunnen corrigeren: “Het eerste van de nieuwe patrouillevaartuigen kan ieder moment binnen varen.” Wie let daar nog op? Ook de veronderstelde redacteur van uitgeverij Alfabet heeft deze inconsequentie of dit nieuwere Nederlands blijkbaar niet gezien dan wel geaccepteerd. De Duitse vertaling kan niet anders dan op dit punt grammaticaal correcter zijn.
Een opvallende uiting staat op p. 159: ‘Kunt u de hond even in een andere kamer doen, mevrouw?’
Het bijzondere is dat Mathijs Deen zo’n opmerkelijk-consequente voorliefde aan de dag legt voor wat vormen van enkele modale hulpwerkwoorden waar die vraag naar het verwijderen van de hond nu juist een uitzondering op vormt. Een handvol voorbeelden uit deze sector, telkens tussen haakjes aangevuld met wat we in het boek níet aantreffen:
• je kan hooguit proberen (p. 16, niet: je kunt)
• Kan jij dat zien, Rob? (p. 17, niet: Kun jij)
• je wil verklaringen (40, niet: je wilt)
• …of u zich er iets bij voor kan stellen (p. 41, hier dus niet: u kunt)
• als u dat wil (p. 88, niet: u wilt)
• Zal u het echt niet aan mijn ouders zeggen? (p. 187, niet: Zult u)
Laat ik de voorbeelden afsluiten met Henk van de Wal op bladzijde XYZ die Anne-Baukje vraagt om Klaus’ weduwe op te vangen: “Je kan haar koffie geven, eventueel iets te eten. Kan je gewoon declareren.” Dat is extra bijzonder: Van de Wal werd ooit bespot om zijn Groningse accent en dit lijkt me eerder ver-van-Termunten-taal.
Bijna nergens is de invloed van de persklaarmaker zo sterk te voelen als in de kwestie kan/kunt. Bij sommige kwesties houd ik mijn poot stijf. Bij andere niet. De geconstateerde consequenties kan je in deze gevallen volledig toeschrijven aan de rode pen van het uitgevershuis.