Wie zich de inleidende regels van dit reeksje over Mathijs Deen en De Hollander herinnert, kan het niet verbazen dat ik speciaal gelet heb op dialectische dingetjes, zoals het gegeven dat iemand tijdens een opleiding bij Apeldoorn achter zijn rug uitgelachen wordt “om zijn Gronings accent vooral” (p. 59). In de uitingen van betrokkene viel me daarvan niets op. Leergeld betaald? Nu ja, hij zegt van Geeske Dobbenga dat zij import is, terwijl de combinatie van haar voor/achternaam zeer regionaal, ja Noordelijk aandoet. Fryslân waarschijnlijk? Van haar wordt bovendien beweerd (blz. 57) dat ze aan de taal van Liewe het accent van de eilanden herkent: hoe dan, ben ik geneigd te vragen.
Aan een accent kan gehoord worden dat de ene taalvariëteit doorklinkt in de andere. (Over import gesproken.) Van het omgekeerde is een interessant voorbeeld zichtbaar in de intrigerende mail die Liewe Cupido stuurt aan een oud-collega van zijn moeder, werkzaam aan het NIOZ, het instituut dat marien onderzoek doet. (Bladzijden 122-123.) Cupido meldt aan dr. Stoet dat hij hem een sample klei- en zandkorreltjes heeft toegestuurd via een koerier. Hij wil graag dat er onderzocht wordt of de geografische herkomst daarvan kan worden vastgesteld. Cupido veronderstelt – zoals later zal blijken terecht – dat het hier voor een deel gaat om materiaal dat níet kenmerkend is voor de Eemsmonding. Uit Cupido’s mail blijkt een- en andermaal dat sample voorzien is van het onzijdige lidwoord: het sample (2x) en een klein sample.
Sample is onmiskenbaar Engels, een taal die tegenwoordig geen onzijdig lidwoord heeft en we zouden dus de sample verwachten.
Het moet het onzijdige lidwoord van het synonieme woord monster (het monster) zijn dat zich hier heeft afgezet vóor sample. Het monster, dat is ook waar Stoet van spreekt. Hier heeft de ontvangende taal weliswaar een woord geïmporteerd maar heeft dit op enig moment voorzien van een ander, door de taalgebruikers passender gevoeld lidwoord. Het in het sample is dus eigenlijk een Nederlands accentje in overgenomen Engels.
Deze vorm van taalverandering is bepaald niet ongewoon. Het ging er hier eerder over (via het woord statement, issue en virus, – trouwens wie binnen dit blog zoekt naar changement komt iets vergelijkbaars op het spoor en kan even terugdenken aan het laatste stukje van statement) maar het is een goed onderwerp om er verderop een keer in het bijzonder aandacht aan te schenken.
Nog even over p. 75? Daar gaat het over kraites ‘sliksleeën’. Ik ken het uit het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Die schrijft onder kraite: “aldus gespeld bij Acker Stratingh en Venema in hun werk over De Dollard, 1855. (….) De uitspraak is kraaite.” Ter Laan nam het daaronder dus op – ik durf te beweren dat het onwaarschijnlijk is dat halverwege de 19de eeuw “kraaite” gezegd is, het zal eerder “kreite” geweest zijn. Op dat punt is het Gronings laat in de 19de eeuw veranderd, maar dat heeft Ter Laan in het Westen niet zo meegekregen als wanneer hij in Groningen was blijven wonen. In de Biografie van het Gronings (Assen, 2016) heb ik daar enkele tientallen malen op gewezen en zie ook binnen dit blog voor iets vergelijkbaars in andere talen.
Het meervoud kraites (hetzij kraaites) blijf ik overigens vreemd vinden, kraaiten zou normaal zijn (spreek uit “kraaitn”). Dit is overigens een afbeelding van het besproken object:
