Onder de motorkap van Carmiggelt (ix) – Volkstaal in de Kronkels

Een hoofdbestanddeel in Carmiggelts Kronkels is die variant van de directe rede die we plat kunnen noemen. Voor wie liever wil: substandaard (zie de aflevering Substandaard in de Tweede Kamer: “Je mot dit en je mot dat”). Het is maar een deel van de personages die spreekt van “me zuster” of “me broer” – en dat deel is eerder aan de onderzijde van de samenleving gepositioneerd – maar het waren er kennelijk velen die “m’n” heel (fono)logisch inkortten tot “me”.

Kop in Trouw (via delpher.nl) Me zuster! ‘ammehoela, nooit een keer’

Een ander frequent voorbeeld van plat (dat ik eigenlijk als taalnaam zou moeten schrijven als Plat) is het modale hulpwerkwoord ‘moeten’. In het zeer succesvolle, vroege, Honderd dwaasheden gaat het om deze vormen van dat ene geval, voorzien van het paginanummer in de heruitgave door De Arbeiderspers van 1994:

Mot u geld van me hebben? 41
Wat mot dat? 41
jij most op je kop hebben 41
Wat mot dat nou? 48
Wat mot jij? 53
Mot je méégaan! 69
Dood mot je!
Hij mot er afblijven. 73
mot-je-wat-(….) 95
Dat mot pappie dan maar doen 104
of mot je het hier met je vingers eten 107
Ik mót niet! 115
of ik soms wat most 119
Dan mot u hárd lopen meneer 124
Dan mot-ie maar niet treiteren 148
Mot u hier wezen? 194
mot je ‘t in je broek doen? 202
Mot je mijn doen 203

Ik heb het vermoeden dat dit motte in latere cursiefjes veel minder frequent een plaats in de dialogen krijgt, net als vormen van benne voor ‘zijn’ en kenne voor ‘kunnen’. Anders dan bij groen en rood veranderde Carmiggelt hier in de loop der jaren dus wél.

  • Die benne duur, tegenwoordig 50
    Dat zeg-ie nét (…) we bennen nog aanwezig 113
    waar bennen de andere? 145
    Wij bennen van de telefoon 147
  • Ken u niet zwijgen? 41
    Ken je ‘m pakken, Kees? 147
    Ken je wel, sladood? 203

In Brood voor de vogeltjes (een late bundel, uit 1974) is dit de totale oogst aan potloodstreepjes bij “platte” vormen – dat is dan een veel kleiner aandeel geworden:

hij mot in die schuur van haar 3; ik mot op m’n AOW wachten 112
Wijf, leg je kop neer en snork, dat doen ik ook. 77
me (blote voeten e.a.) 104; cf 116, 117; 162, 163
Wat hevvie dan? 113
weeromkommen 114
we komme 129
heb ‘heeft’ 138
ken ‘kunt’ 138
moet’n (uit de mond van een Geldersman) 150
je hép 158
karreweien 162

Over Siemon

Siemon Reker (1950, Uithuizen) was hoogleraar Groninger taal en cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen tot aan zijn emeritaat in 2016. Eerder was hij onder meer streektaalfunctionaris van de Provincie Groningen en actief in de journalistiek (Nieuwsblad van het Noorden, Radio Noord). Publicaties staan onder het kopje C.V.
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.