W.F. Hermans strooiend met verkleinwoorden in Onder Professoren, plus een klein woord

Als Onder Professoren begint met Een telegram – de blijde mare die de Rijksuniversiteit in rep en roer en Hermans’ roman direct op toeren brengt, een Nobelprijs! – komen direct in de eerste 6,7 regels drie verkleinwoorden voor: boerderijtje, buitenhuisje, huisje. Veel stelt dat buitentje van prof. Dingelam dus niet voor en we zijn tegen het eind van datzelfde eerste hoofdstuk niet verbaasd dat er dan ook sprake is van een gangetje in dat huis en een tuintje erbij. De besteller van het bericht van het Nobelcomité spreekt in stijl als hij rept van “een telegrammetje voor de professor”. Dat blijkt een vaalgroen papiertje. Later besluit mevrouw Dingelam dat daar een traktatie op moet volgen – geen tijd om taartjes te halen, dan maar een biscuitje presenteren. Hermans houdt van het neerbuigende gebruik van het verkleinwoord. Hoe klein is de wereld rond Sauwerd, wat stellen de hoogleraar en zijn vrouw voor? In bepaalde passages strooit Hermans met die verkleinde vormen alsof het pepernoten zijn en dat kan geen toeval zijn. Ook als het buitentje verderop aan de orde komt, dan komen er direct weer die verkleinwoorden.

Het gebeurt vanzelfsprekend wanneer de schrijver buurman Lagerwij in hoofdstuk 3 een presentje laat aanbieden, maar ook als verderop het wat bedenkelijke personage van Goudewolf langer aan het woord is (en onder meer over de Nijmeegse universiteit spreekt en als in dat kader laten we zeggen Andreas Burnier ter sprake komt). Niet anders is het bij die opstandige studenten (vooral een vrouwelijke als Laetitia): daar grijpen talig twee kenmerken van Hermans elkaar versterkend ineen, verkleinvormen en modern, veroordeeld ABN. Als door een redactionele misslag niet Dingelam maar Tamstra met een foto afgebeeld staat als prijswinnaar in de krant, wordt van dat mondje van hem gesproken en er wordt gewezen op die enge oogjes. In het algemeen geldt dus in Onder Professoren: verkleiningsvormen en vooral veel verkleinde woorden in elkaars buurt, dat impliceert dat de lezer op moet letten, de schrijver is daar zichtbaar kritisch. Maar waarom is hij dat bijvoorbeeld bij de beschrijving van een appartementje of een tuintje in Monaco (p. 405 evv.) waar ze een foldertje van bezitten en daarin lezen van smalle paadjes (2x), naambordjes (2x) bij bloemen en planten en zo verder?

Op vier plaatsen in Onder Professoren staan verwante zinnen:
…. al komen de woorden waarin jij het uitdrukt wel een beetje schel bij mij over (105)
…. Mopperde Louis, ‘dat komt helaas wel een beetje schel bij mij over’ (180)
‘Dat zou misschien een beetje te schril geformuleerd zijn’ (418)
… van mening dat Hermans schriel en onheus was behandeld (424)

Het laatste citaat stamt uit het Nawoord dat uit de pen van Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag geacht wordt gevloeid te zijn. Hij kan in deze tekst hetzelfde doen wat Hermans als primaire auteur zo veel doet in Onder Professoren: de werkelijkheid van Groningen beschrijven op een bijna als echt overkomende manier. Bijna, maar dus niet overal helemaal. Heeft de echte collega Tamsma (niet Tamstra zoals in de eigenlijke roman) inderdaad in het Algemeen Dagblad van 29 december 1971 geschreven wat aan hem wordt toegedicht door prof. Zomerplaag? De door Zomerplaag geciteerde bron en de kop klopt, maar Tamsma lijkt geïnterviewd te zijn en dus gesproken te hebben.

via delpher.nl

Heeft de Rijksuniversiteit Groningen na publicatie van Onder Professoren inderdaad besloten dat stencils voortaan alleen nog tweezijdig bedrukt mochten worden? Hermans zou het manuscript op de lege keerzijdes geschreven hebben. Ligt dit net zo enigszins (en subtiel) bezijden de werkelijkheid als dat niet het Nieuwsblad voor – maar wel het Nieuwsblad van het Noorden bestond? De naam van een zanger Jaap Fischer en het ei klopt (dan nog) maar niet dat hij inmiddels overleden zou zijn. Poux Partout is een verbastering van het gangbare Plop Patou. Ik zag Plop voor het laatst in 2016 wandelend aan het Buitenhof in Den Haag. Deze bijzondere Stadjer ‘inwoner van Groningen’ die in zijn thuisstad niets of niemand leek te zien, keek even verrast op daar in Den Haag…. dácht ik. Of keek ik simpelweg te zichtbaar verrast naar hem van wie ik als medewerker geregeld enveloppen met ingezonden bijdragen uit de brievenbus van de regionale radio en van die vermaledijde krant aan het Gedempte Zuiderdiep had gehaald?
Niet alles uit de herkenbare werkelijkheid in Onder Professoren klopt net niet helemaal niet. Maar wat er over prof. Popma staat op bladzijde 144 evv. klopt in mijn herinnering zeker wél: ik heb zijn colleges een poosje gevolgd.

Wat betekenen de woorden schel, schril en schriel in de citaten van hierboven? Dat oogt toch als wat bijzonder Nederlands.
Kunnen we daar een vertaling van Onder Professoren voor raadplegen? Ja, laten we dat ‘es doen.

via delpher.nl
Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

W.F. Hermans: geen fan van Groningen maar Noordelijker schrijvend dan gedacht

Hermans moet zich geërgerd hebben aan de hoeveelheid Engels in het dagelijkse leven, in het midden van de jaren ‘70. Toen al! Maar ook nieuwer, eigentijds Nederlands trof hem blijkbaar, zoals bijvoorbeeld het gebruik van ergens (dat vage en nuancerende woordje in de betekenis ‘in zeker opzicht’) (zie bv. bladzijde 149 en 154):
• … ergens vond hij haar wel een lieve meid
• Een onwaarachtige toestand, ergens.

Omturnen is zo’n optelsom van nieuwer én Engels Nederlands. (“Dan moest ze omgeturnd worden, zoals Louis Cuffeler het noemde.” p. 154) Willem Frederik Hermans had ook buiten werktijd een kritische attitude, typisch een volbloed-wetenschapper.

De schrijver is bepaald niet positief over Groningen. Hij noemt het depreciërend een nest als hier (230), stadje (239) en dit plaatsje (274) – en bedenk dat de stad (de Stad liever met hoofdletter) 50 jaar geleden nog regelmatig “metropool van het Noorden” genoemd werd, althans – dat gebeurde in Groningen zelf. De Friezen bevallen Hermans beter, over Drenten zwijgt hij in Onder Professoren.
Op een reeks van plaatsen in het boek probeert Hermans wat lokale kleur aan te brengen door iets van dialect of regionaal Nederlands weer te geven, zoals bij de uitspraak van in ‘t West’n (p. 37). Dat voorbeeld moet herkenbaar zijn voor een breed lezerspubliek – wellicht ook die twee keren dat hij iemand laat spreken van de vrouw ‘mijn echtgenote’ maar dan dus voorzien van het bezittelijke lidwoord (“Ook namens de vrouw” zegt de buurman op blz. 47 waarbij de ‘mijn’ betekent net als wanneer Taets op p. 164 “met het nasale accent van de streek” zegt: “de vrouw is een uurtje op bed gaan liggen met hoofdpijn.”)
Misschien is kap’taal ‘kapitaal’ ook regionaal Nederlands maar dan dat van een veel groter gebied. Duzend voor duizend en tuuntje tuintje verrassen voor een buurman in Sauwerd, helemaal omdat hij boer Lagerwij wél dit commando aan de haan laat verstrekken: Kom jij der es oet, jij. (p. 48) Oet, niet uut. Klinkt de <uu> fatsoenlijker want tegen mensen en de <oe> ook bij Hermans platter want tegen dieren gericht?

Meer Gronings klinkend Nederlands zien we op bladzijde 47, 49, 277, 298, 313 en volgende, 320, 327, 328, 344 en 352. Kaeckebeke laat zich er op p. 298 op voorstaan dat hij een echte Grunninger is maar Meinema denkt daar het zijne van. Wat hij óók denkt: Leer mij ze kennen de Grunningers. Dat is vrijwel de titel van een destijds zeer succesvol boekje in een landelijke serie, dit deel van de hand van Jan Samuel Niehoff.

Van: MAX Vandaag

De man van de Wegenwacht spreekt via de telefoon sterk Gronings-achtig (blz. 328) en verderop zijn er nog kleine spoortjes, Noord’n en ontstook’n. Maar het meest zal Hermans zich over de Groningers uitgelaten hebben op p. 320. Hier haalt hij sprekend via Gonnie Stroomer een woord aan dat in het midden van de jaren ‘70 allicht nog gevleugeld was in Groninger kring maar inmiddels toch niet meer: “Een Grunninger ies aoltied nummer ain”. De lezer krijgt er een (ik mag zeggen verrassende) verklaring bij: bij een voorkeurslijst zal een Groninger een Groninger bovenaan zetten. Conclusie van Gonnie: Groningers zijn rassenhaters.


Verrassend in dit verband is de frequentie waarmee Hermans de zogeheten groene volgordes in de bijzin hanteert. In Friesland en Groningen is groen van oudsher het gangbaarst, in de rest van het land kwamen beide volgordes voor maar in het algemeen wordt het Nederlands (net als streektalen) steeds roder. Hermans gebruikt zowel groen als rood en beide zeer vaak zoals blijkt uit deze voorbeelden van respectievelijk p. 288 en 289:
… dat Dingelam hem ook wel zonder woorden zou begrijpen (zou begrijpen – rood)
En wat hij begrijpen moest (begrijpen moest – groen)

Als ik het geweten had (geweten had – groen)
… dan zou ik het zeker hebben gedaan (hebben gedaan – rood)

Het is met het Gronings net als met het oprukkende Engels en de taal van de jeugd: Hermans heeft er niet veel mee op en laat dat niet een keertje terloops maar vele malen blijken en her-blijken. Hoe kritisch was Hermans over zijn eigen taal of manier van schrijven? Hij aarzelde dus bij het aaneenschrijven van tenslotte vs. ten slotte, op dat punt ging hij vaker zijn eigen gang.
Zo schrijft Hermans met stilzwijgende instemming van de redactie als één woord vanbinnen (87), jazelfs (103, 330), opna (houden, p. 179, 419), verderlopen (366), langsdroop (415). Tussendoor kan een kritische lezer al verrast zijn door het ook aaneenschrijven van zoëen (170 en 330). Bijzonderheidje daartegenover: kwart slag op p. 369 als tweetal woorden opgeschreven.
Over Hermans’ spelling gesproken: hij wilde kennelijk soms ook Westelijke spreektaal noteren zoals het meervoud van wou ‘wilde’. Dat schrijft hij de ene maal als wouen en de andere keer als wouwen – zie achtereenvolgens de bladzijden 130 met 278. (De redactie heeft deze variatie hetzij geaccepteerd hetzij niet gezien. In deze vierde druk komen enkele, maar niet veel, tikfoutjes voor, telkens vooral tegen het eind van een bladzijde – toen het oog van de corrector wellicht vermoeid was en naar de volgende bladzijde verder wilde.)

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

W.F. Hermans als observator van eigentijdse taal

Het kunnen kleinigheidjes zijn (de telegrambesteller die op blz. 12 Goeiemorrege zegt) maar ook dingen die door de auteur veel breder uitgemeten worden in Onder Professoren. W.F. Hermans moet wel geïrriteerd geweest zijn over het frequente en daarmee irrelevante gebruik van het voegwoordje dus, hij voegt het bij herhaling en herhaling in bij wat hij mensen laat zeggen. Dat kunnen actievoerende studenten zijn die alleen al om hun taal afgeserveerd worden. Dat gaat op bladzijde 175 om deze uitingen van Lucas Kroondijk:
• het is de studenten dus eigenlijk helemaal niet duidelijk wat er te bespreken valt….
• Wij hebben dus besloten dat….
• Daar maken we geen geheim van dus.
• Nee, dat ziet u niet verkeerd dus.

Of het betreft een kritische houding tegenover reclames op televisie (teevee) waarbij mensen dingen zeggen als op blz. 303:
• Omdat het vlees dan mooier bruin wordt dus
• en omdat de sju dan pittiger smaakt dus
• en spatten doet het ook niet dus.
De auteur vult aan: “Maar in werkelijkheid omdat het een reclame voor Diamantvet was dus.” Dus. En vooral aan het eind van een zin-zondervervolg.
Op pagina 336/337 en op pagina 418 en 419 komt dat te frequente dus-gebruik nogmaals aan de orde.

We zien hier ook, hoe Hermans de spelling gebruikt om iets mee uit te drukken: een in een reclame optredende huisvrouw laat hij “sju” zeggen, zodat we zien dat zij het woord op een plattere manier uitspreekt dan het meer als fatsoenlijk geachte “zju”. Dat zal als jus genoteerd zijn, zoals op bladzijde 305.

Dat gebeurt hier waarachtig niet alleen: aksie, toleransie, en krities klinkt normaal maar zijn spellingvarianten waaraan we de politieke afkeer van de schrijver zullen kunnen aflezen, net als bij een woord als situaatsie (184). Hermans doet dat frequent, hij blijft het ons voorhouden. Die jongeren! Tot die taalgebruikers hoort ook het meisje dat op p. 294 door de gesloten kamerdeur heen roept “We liggen net zo lekker te naaien!” Daar schrikken de RUG-wetenschappers*) van (“Dat vind ik toch iets, hoor!” p. 295) en dat vermaledijde woord naaien komt op bladzijde 332 in de vorm van een aantal puntjes nog eens weerom. Kennelijk wilde Hermans de taal van de jongeren uit de jaren ‘70 registreren en allicht niet neutraal. Vergelijk in dit verband die peer (p. 98), een fijne vogel, weet je wel (pp. 111 en 112), echt helemaal te gek (p. 120) en mogelijk ook al keet ‘rotzooi’ op bladzijde 29.

Die aanpak van fonetisch uitgedrukte kritiek kunnen weherkennen in schrijfwijzen als sjoow (show) op blz. 242 of aitempie (item + Westelijke verkleinvorm) op pagina 285. Aitempie (voor ‘onderwerp’) wordt hier telefiesisch genoemd, een woord dat de auteur niet zonder reden zó gespeld zal hebben. Op bladzijde 107 had Kroondijk tweemaal achtereen tegen Goudewolf gesproken van de permissif sosijjetie op een door het Westelijke Nederlands beïnvloede manier van realisering (want niet sosaietie), zoals dezelfde Kroondijk verderop schreeuwend pleit voor Ol pouwer toe de piepul (p. 185).

De gebruikte editie uit juni 1977

*) Het woord wetenschapper hoorde ik voor het eerst in ongeveer 1972 op een college in het Studium Generale op de RUG. Destijds vond ik het vreemd klinken (immers, van welk handelingswerkwoord kon het afgeleid zijn?) maar dat oordeel is mettertijd gewijzigd onder invloed van het toenemende gebruik.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

W.F. Hermans en het laatste stukje met oudjaar: ’tenslotte’ of ’ten slotte’

Van een van m’n studenten leerde ik een keer een onderscheid dat ik had behoren te kennen: het verschil tussen ten slotte en tenslotte. Ten slotte is ‘als laatste’ – tenslotte is ‘welbeschouwd’. Ten slotte zou ik, vooruit, een bijwoord van tijd kunnen noemen, tenslotte een modaal bijwoord (waarin iemand welbeschouwd een eigen oordeel mede uitdrukt).
Door het aaneenschrijven van de twee woorden waaruit tenslotte bestaat, geven we al een beetje aan dat het hier iets figuurlijks, iets secundairs betreft. (Denk aan tenminste, vooral, voortaan en dergelijke, alleen is de aaneenschrijving hier de regel geworden.)

afbeeldingen uit Van Dale

Toen ik in het verlengde van dit blog Hermans’ Onder Professoren uit de kast pakte (de vierde druk van 1977) en het boek weer begon te lezen, zag ik dat de schrijver dat onderscheid tussen tenslotte en ten slotte niet maakt. Blijkbaar gold hetzelfde voor de redactie.
Is het iets waar we een tekst van Hermans op mogen testen? Me dunkt! Hoe geregeld zien we in deze roman niet dat hij uitingen van anderen tegen het licht houdt? Dat kunnen opstandige studenten zijn, het mag de taal in reclame-uitingen betreffen of de manier waarop Groningers Nederlands spreken, Hermans is kritisch.
Ik heb het boek niet speciaal gelezen met het oog op tenslotte en ten slotte, dus wat hier volgt is een toevallige selectie aan citaten:

• Maar ik ben ten slotte niet voor niets hoogleraar in de technische scheikunde. p. 10
• [na bezetting door studenten SR] Het laboratorium kan een paar dagen niet werken, er wordt een beetje geschreeuwd, tenslotte gaat de lol eraf omdat het establishment niets terug doet. p. 101/102
• De Duitsers schoten ten slotte onschuldige mensen dood, zo maar. p. 104
• ‘De kwestie is,’ doceerde Ajold, ten slotte de enige deskundige op dit gebied, ‘wat begin je zolang niet alle mensen daarvan overtuigd zijn?’ p. 207
Ten slotte was aan alle verwondering lucht gegeven, waren Tonia en Tabe overtuigd geraakt dat Roef Dingelam heus de Nobelprijs gekregen had, had Tabe zijn twijfel uitgesproken (….) p. 215
• ‘t Universiteitsbestuur hoefde zich ten slotte niet al te veel verbeelden. p. 310
• [route wordt beschreven SR] Ten slotte liep ze tussen twee auto’s door, stapte over het hekje en op het gras. p. 368
• Maar ze vroeg het niet en ten slotte hadden ze wel twee flessen wijn leeggedronken en voelden zich goed. p. 392

Het eerste wat we zien: Hermans gebruikt beide varianten maar het is niet willekeurig gekozen. Dat wil zeggen, van de acht maal dat ik een streepje zette betreft het 7x ten slotte en 1x tenslotte.
Gaat het bij dat ene tenslotte om iets modaals? Nee: er wordt een opsomming gegeven van wat er na en door een bezetting door studenten gebeurt en “tenslotte gaat de lol eraf”. Daar zou volgens de huidige regels ten slotte moeten staan.

Is er bij de andere gevallen waar ten slotte in de vorm van twee woorden geschreven staat sprake van een kwestie van ‘aan het eind’?
Ik ben ten slotte hoogleraar: had moeten zijn tenslotte
De Duitsers moordden ten slotte: niet alleen later in WO II dus had tenslotte moeten zijn
Ajold is ten slotte de deskundige: had tenslotte moeten zijn (per slot van rekening, figuurlijk)
Ten slotte was aan alle verwondering lucht gegeven: juist, want jazeker, het is onderdeel van een opsomming!
Het bestuur van de universiteit en de verbeelding die daar was: de auteur geeft een oordeel, hier had tenslotte moeten staan
De beschreven route eindigt bij wat er op ten slotte volgt: correct!
De wijn is niet het einde, hier betekent ten slotte iets modaals en er had dus tenslotte moeten staan.

Tweemaal juist, zes keer incorrect, lijkt me.

Ten slotte of tenslotte – het aaneenschrijven van woorden is iets waar we bij Hermans vaker op stuiten in Onder Professoren. Onderwerpje voor ergens in het nieuwe jaar. De beste wensen!

P.S. Ik heb geen andere drukken op dit punt vergeleken. Ook de Verzamelde Werken van W.F. Hermans heb ik niet geraadpleegd.

Aanvulling (echt tot slot op) 31.12.2022: Op p. 131 staat het concluderend-oordelende wat de heer Kaeckebeke zegt: “Want, ten slotte, een Nobelprijs die wordt niet alle dagen uitgedeeld.” Zo is het, daarom had er tenslotte moeten staan.

Aanvulling 02.01.2023: “Het zijn ten slotte mijn studenten niet” schrijft Hermans op blz. 367: ‘per slot van rekening’ en dus figuurlijk. Er had dus tenslotte behoren te staan.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Glimpieper: een toetje uit woordenboek en krant

Dit reeksje van drie bijdragen ontstond door lezing van Schaduwleiders. Rollen en invloeden van ‘tweede mannen’ in de politiek, het boek van Kees Versteegh. (Amsterdam 2021) Van het ene naar het andere boek (van Klaas van Berkel) stuitte ik op een foto met een soort wandelende persconferentie onder leiding van Tjerk Vermaning, met centraal Peter de Bie, binnenkort afscheid nemend.

De “tweede man” van Lubbers was Jan de Koning over wie Kees Versteegh verwees naar de andere affaire in Groningen als in dezelfde periode als Vermaning, W.F. Hermans.*)

Jan de Koning had als nog relatief jong Kamerlid vragen gesteld over de inzet van Hermans als lector aan de RUG. Dat wreef Hermans (als Age Bijkaart) De Koning enkele jaren later nog eens in met gebruikmaking van het scheldwoord glimpieper (gereformeerde -). Ter afsluiting in deze bijdrage: hoe staat het met dat woord in de twee belangrijkste handwoordenboeken van de laten we zeggen laatste eeuw?

Vergelijk het uiterlijk voor wie zowel een reeks van Van Dale als een volledige serie Koenens in de boekenkast heeft: Van Dale wordt steeds breder en meerdeliger…..

Van Dale van vroeger tot later

…… Koenen heeft wel een zekere periode van groei maar handhaaft daarna zijn omvang min of meer. Kortom: Van Dale neemt meer op dan dat het weggooit. Als ik geen glimpieper over het hoofd heb gezien, komt het voor het eerst voor in de elfde editie van 1984 met de niet eens zo negatieve omschrijvingen ‘slimmerd; iemand die graag een slippertje maakt’. Dat is in de laatste uitgave nog altijd exact zo opgenomen.

Koenen van vroeger tot later

In de flink onderhanden genomen editie van Koenens 27ste druk door J.B. Drewes staat glimpieper voor het eerst: ‘handig, slim iemand, slimmerd; iem. die wel eens graag stiekem over de schreef gaat, een slippertje maakt’. Zó staat het in editie 27, in 1974, tien jaar vóór Van Dale (dat in 1976 voor het laatst nog door Kruyskamp bewerkt was maar die deze aanvulling bij de concurrent kennelijk negeerde).

Wat is het lot van glimpieper in Koenen? De redactie moet gevonden hebben dat het te weinig in het actieve Nederlands voorkwam – het woord heeft het hier maar één editie als lemma volgehouden. De eigenlijke verrassing is trouwens dat glimpieper in Koenen staat vóórdat Hermans er via Het Parool bekendheid aan gaf. Anders dan Kees Versteegh op blz. 55 schrijft reageerde Hermans niet “meteen” na het stellen van de Kamervragen op 27 december 1971 in Het Parool. Deze Bijkaart-column is van later datum.

Glimpieper – wie gebruikt het nog? Zoeken via LexisNexis leidt naar 2007, meer in het bijzonder naar de gemeente Hoogeveen. Lees het Dagblad van het Noorden van 22 februari 2007:
“De gemeente Hoogeveen wil zich op het gebied van recreatie en toerisme meer in de kijker spelen. Om dat te bereiken is een vacature opengesteld voor een creatieve denker die om kan gaan met tegengestelde belangen, een netwerker met overtuigingskracht is en een prikkelende vernieuwer met gevoel voor win-winsituaties. Kortom: iemand die Hoogeveen volop kan laten bruisen. En hoe noemt de gemeente zo iemand? Een glimpieper. Het staat echt op de gemeentelijke website: een fulltime glimpieper. (….) De van Dale kent het woord ook en geeft twee omschrijvingen: ‘slimmerik’ en ‘iemand die graag stiekem een slippertje maakt.’ Geestelijk vader van het vacaturewoord is manager Johann Bisschop. Hij heeft volgens woordvoerder Hans Alting van de gemeente bewust voor glimpieper gekozen. “Het woord heeft een tricky lading. Maar we zoeken ook een kleurrijk figuur, iemand die de grenzen opzoekt en spannende dingen doet.””

Een betekenisontwikkeling naar een nog wat positievere kant.

P.S. Overmorgen op Radio 1 dus het afscheid van Peter de Bie die ik (zijns ondanks) voor dit driedelige serietje bedank.

*) Wie daarover gedetailleerd wil lezen: E.W.A. Henssen, Rijksuniversiteit Groningen 1964-1989. Groningen, 1989

 

 

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Kamervragen en hoe W.F. Hermans Jan de Koning daarvoor bejegende

In de vroege jaren ‘70 van de vorige eeuw had de Rijksuniversiteit Groningen te maken met een paar affaires die landelijk de aandacht trokken. Daar was dus eerst de zaak-Vermaning (zie de vorige aflevering): vónd de Drentse amateur-archeoloog “artefacten” van tienduizenden jaren oud of of máakte hij die, scharensliep van beroep? Het Biologisch Archeologisch Instituut van de RUG was aanvankelijk van de echtheid overtuigd, totdat een jonge wetenschapper (Dick Stapert) voorzien van meer kennis op geologisch gebied tot vervalsingen concludeerde.

Archeologie en geologie liggen in elkaars buurt en sociale geografie is daar niet ver van verwijderd. Dat was het vakgebied van Willem Frederik Hermans die in dezelfde jaren als dat de affaire-Vermaning speelde lector was in Groningen. (In die tijd was lector nog een titel voor een beroep aan een universiteit, onderprofessor.) Hermans was daarnaast een bekend en gelauwerd(e) Nederlands schrijver.
In 1971 verschenen uitvoerig toegelichte klachten van studenten over Hermans’ manier van college geven (hij las op hoge snelheid zijn tekst voor en kon vervolgens snel naar huis terug). Bij een ander college eiste hij dat studenten hun naam noemden als ze hem iets vroegen of antwoord moesten geven – dat wezen de 160 studenten en bloc af. Ook het telefoongesprek waarin dat namens de studenten aan Hermans gemeld werd kwam gedetailleerd in de Universiteitskrant en aansluitend in regionale en landelijke dagbladen.*)

Jan de Koning (sociaal-geograaf net als Hermans en nog maar kort Kamerlid voor de ARP, het gereformeerde smaldeel dat bezig was op te gaan in het CDA) en een fractiegenoot stelden vervolgens laat in december 1971 vragen over de lector Hermans aan de minister van Onderwijs: was hier niet sprake van plichtsverzuim of wangedrag? Het gevolg was dat er in Groningen van hogerhand een universitair onderzoek werd ingesteld. Daarin werd dr. Hermans vrijgepleit maar hij liet zich niet lang daarna afkeuren en vestigde zich als schrijver in Parijs. Hij nam vooral wraak op Groningen en zijn naaste collega’s daar met de publicatie van Onder Professoren. Vanaf 1973 publiceerde hij ook in Het Parool, onder het pseudoniem Age Bijkaart. In een van diens zogeheten Boze brieven kreeg Jan de Koning er nog een aantal jaren later van langs, omdat hij eerder Kamervragen over Hermans had gesteld.

Uit Het Parool 16.09.1978

Daar betitelde Hermans De Koning allittererend als gereformeerde glimpieper, een scheldwoord dat voorzover ik na heb kunnen gaan voordien noch nadien in de Eerste of Tweede Kamer is gevallen.
Raadpleging van delpher.nl leidt er bijna automatisch toe dat we glimpieper op één lijn moeten plaatsen met gladakker (ja gladakker: gladjakker is allicht een mengvorm van gladjanus + gladakker) dat teruggaat op de Maleise aanduiding voor ‘kamphond’. Waarom op één lijn? Voor 1900 bijvoorbeeld duikt de aanduiding glimpieper alleen op in titels als het Soerabaijasch handelsblad, Samarangsch handels- en advertentie-blad, Bataviaasch nieuwsblad of de Sumatra-courant. Kortom: Indië. In 1920 is er voor het eerst een vindplaats in een Nederlandse krant, Het Vaderland uit ‘s-Gravenhage.

Het lijkt overigens heel wel mogelijk dat Hermans het woord kende van zijn goede vriend Oey Tjeng Sit, student farmacie afkomstig van Java en die hij in de Tweede Wereldoorlog had ontmoet.

Deze bijdrage begon met een opmaatje, donderdag nog een codaatje.

*) Wie hier beknopt over wil lezen: zie Klaas van Berkel Universiteit van het Noorden. Vier eeuwen academisch leven in Groningen. Deel 3: de zakelijke universiteit 1945-2021. Hilversum 2022. De passages over Vermaning en Hermans staan op p. 418-428. Van Berkel zelf staat even verderop op p.436 afgebeeld, hij verwijst daar naar zichzelf als “een later bekend geworden universiteitshistoricus uit Groningen”.

Geplaatst in Uncategorized | 2 reacties

Het beste, Peter de Bie! Een terugkijkend opmaatje t.g.v. van zijn afscheid bij Nieuwsweekend

Dit stukje is in feite een opmaat naar de blogbijdrage van komende maandag. Eigenlijk is het een herhaling van de aankondiging van Mieke van der Weij kortgeleden bij Nieuwsweekend dat Peter de Bie op 17 december a.s. nog eenmaal zal komen, zij het om afscheid te nemen. Hij is lang wegens ziekte afwezig geweest en er volgt straks dus een definitieve punt achter zijn rol bij dit populaire radioprogramma op zaterdagochtend. Veel van mijn kennissen noteren overigens primair Kees Boonman bij Nieuwsweekend direct na 9 uur (maar dat is iets waar ik het nu niet over wil hebben) en dat is de ene relatie met dit blog.
De andere is, dat Peter de Bie en ik vroeger collega’s geweest zijn.
Kijk naar zijn levens- en omroepgeschiedenis zoals onder woorden gebracht op Wikipedia, ik kopieer even het begin:

Fragment Wikipedia NL

Het lijkt daar alsof Peter in 1977 bij de omroep is begonnen, maar dat is niet het geval. Zoals zoveel studenten (en niet alleen in Groningen) begon hij naast en allicht toenemend in plaats van zijn studie voor de regionale omroep te werken. Hetzij bijverdienste, hetzij hobby, of beide. Toen ik omroeper/nieuwslezer werd bij de Regionale Omroep Noord en Oost, RONO, was Peter samen met Rob Zandvoort de belangrijkste leverancier van items voor het Drentse vijfminutenblokje in het dagelijkse RONO Radio Journaal. Hij was daarmee zeker in 1975 bij de radio actief.
Hij was een vrolijke, open collega die makkelijk op mensen af ging met zijn bandrecorder en daarmee mooie dingen leverde.
Hij was ook internationaal niet bang. Toen bij de Gijzeling van Wijster (december 1975) door de WDR (in Duitsland) onder de Radiokollegen in Groningen iemand gevraagd werd voor een actueel interview, durfde Peter het als een van de weinigen aan om voor de microfoon te komen. Wat hij daarmee verdiende, heeft hij met collega’s gedeeld op een avondje uit na afloop van die gijzeling.

Toen ik in verband met de blogtekst van komende maandag op zoek was naar gegevens over een woord, over een affaire zelfs, vond ik toevallig in het derde deel van de grote geschiedenis van de Groninger universiteit door Klaas van Berkel een foto over de affaire-Vermaning. Tjerk Vermaning was in de jaren ‘70 van de vorige eeuw een bekende amateur-archeoloog uit Drenthe, het gebied van Peter de Bie. Er wordt bij die afbeelding (uit de losse hand uit het boek gekopieerd) weinig concrete uitleg gegeven, maar hier kan ik verzekeren dat die kwieke, langharige jongeman in het midden met een Nagra over zijn linkerschouder en microfoon in de rechterhand (de kabel keurig in een voorzichtige knoop om geen gekraak te krijgen bij een los contact) Peter de Bie van het Drents Programma is. Naast hem Tjerk Vermaning met hoed. Staat daar links Cherry Duyns van de VPRO? Voor wie héél goed kijkt: uiterst rechts is een glimp op te vangen van Joris Stam (bril en baard) van dezelfde afdeling-Drenthe als Peter de Bie. Peter ging naar Hilversum en bleef de microfoon trouw, Joris kwam voor een betrekkelijk korte periode in de leiding van Radio Noord terecht. Hij was een rechtenstudent die naast zijn studie en ook na de afronding daarvan bij de regionale radio ging werken.

Peter de Bie zal zich mij niet meer herinneren maar ik wens hem graag het beste.

Maandag verder, om te beginnen bij diezelfde Rijksuniversiteit Groningen – maar dan wegens de politiek en de taal.

Aanvulling 17.12.2022: Een paar screenshots uit het eerste uur van Nieuwsweekend vandaag.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen