In de Handelingen van de Tweede Kamer duiken soms – en vaker dan gedacht – woordvolgordes op die in strijd lijken met het normale Nederlands. Twee voorbeelden uit 1910, waarbij het opvallendste woord onderstreept is omdat het op een onverwachte positie staat:
- Wanneer de heer ter Laan dat noemt een clubexamen op grond van een bepaald gekleurde secte, dan kan ik daarmede volstrekt niet instemmen. (21.12.1910)
- In het Voorloopig Verslag is de opmerking gemaakt, en daarvan is hier ook gebruik gemaakt door den heer van Vuuren, dat deze post eigenlijk is een nieuwe post en de Minister heeft in de stukken uitvoerig moeten aantoonen, dat hier bestaat een continuïteit van Regeering met het vorig Kabinet. (22.12.1910)
Wat minister Heemskerk in het eerste citaat zegt, zou eerder “Wanneer de heer ter Laan dat een clubexamen op grond van een bepaald gekleurde secte noemt” te verwachten zijn. Immers, het Nederlands is een SOV-taal, eentje die in een bijzin de persoonsvorm achteraan prefereert. Noemt komt als het ware veel te vroeg, dringt voor. Hetzelfde zien we in voorbeeld 2 waar zich zelfs twee gevallen bevinden: “dat deze post eigenlijk een nieuwe post is” en “(…) dat hier een continuïteit van Regeering met het vorig Kabinet bestaat” is normaler Nederlands. De persoonsvorm is en verderop bestaat bevindt zich in een dergelijk zinsgedeelte gewoonlijk achteraan.
In dit voorbeeld sprak de bekende volksvertegenwoordiger Jan Schaper, van wie in het begin van de jaren ’30 van de vorige eeuw twee delen persoonlijke herinneringen in druk verschenen. Dat heet Een halve eeuw strijd. Herinneringen van J.H. Schaper, Groningen – Batavia 1933 en 1935. Schaper (die eigenlijk drie initialen bezat maar Andries vaak wegliet) was in zijn indrukwekkende loopbaan overigens ook raads- en statenlid in Groningen, rond 1920 tevens lid van de raad van Rijswijk en korte tijd Gedeputeerde van Zuid-Holland.

SCHAPER (Rijswijk)
Twee ook weer vrij willekeurige voorbeelden uit diens Herinneringen, achtereenvolgens een hoofd- en een bijzin:
- Blijkbaar werd bedoeld een militaire opstand, in verband met de oproerige beweging in den Harskamp. (1933:215)
- “De heer Troelstra heeft in deze Kamer gezegd, dat hij zou doen een staatsgreep.” (1933:223)
Ook in de hoofdzin kan de werkwoordelijke volgorde dus afwijken van de normale norm getuige het eerste voorbeeld. Daar zou “werd een militaire opstand bedoeld” logischer zijn. In het tweede citeert Schaper iemand (mr. Dresselhuys) van wie we “dat hij een staatsgreep zou doen” zouden verwachten.
Is dat een Nederlands van een kleine eeuw terug? Nemen we de biografie van oud-premier Van Agt uit 2008 (zie Gestie). Daarin zijn gevallen als deze vindbaar:
- “Wij hielden hoog in het vaandel de ideologie (…) van: zorg hebben we niet…” (39)
- “Dat artikel stelt strafbaar degene ‘die opzettelijk …” (138)
- “Deze woorden willen ook zijn woorden van zorg om een mens die op het punt staat zijn ziel te belasten (…)” (102)
Dit laatste voorbeeld is een hier niet helemaal overgenomen citaat van iemand die een brief aan Van Agt schrijft en het betreft een zin die veel langer doorloopt. Juist daar is de verklaring in te vinden waarom we – althans mensen die een tekst uitspreken (werkelijk of in gedachten) – soms een loopje nemen met de regels van de syntaxis: het bekt beter en het komt voor de toehoorders wellicht makkelijker over. Het is misschien ook minder voor misverstanden vatbaar. Vandaar de kop boven dit stukje: Syntactisch-retorisch.