Het derde kabinet-Rutte heeft de gecombineerde regeringsverklaring plus Algemene en Politieke Beschouwingen zonder problemen overleefd. Er werd fel uitgehaald en er werd gelachen.
Lodewijk Asscher (PvdA) had een bijzondere rol in het geheel, zichtbaar aan de coalitie die hij van de oppositie wist te smeden op het punt van de aandacht voor de wijkverpleging. Die motie werd in gewijzigde vorm overgenomen door het kabinet.
Bij de indiening in de eerste termijn zette hij de coalitiepartijen op het verkeerde been: ze hadden er niet op gerekend en wisten niet meer dat fractieleider Zijlstra (VVD) het bij de vorige regeringsverklaring net zo had gedaan, laat staan dat de inhoud van de motie of de aanleiding bekend was. Asscher deed dat – net als het hele debat – op een manier die ten onrechte de indruk kon wekken dat hij met alles en iedereen vrienden was. Toch is aan de omgang tussen de partijen onderling en tussen de minister-president en Kamer te illustreren hoe centraal de positie van Asscher was.
Kijken we allereerst naar het gebruik van voornamen.
De voornaam van de premier werd maar eenmaal genoemd. Dat gebeurde ook nog indirect in een bijdrage van Wilders (PVV) door een denkbeeldige Nederlander te citeren: “Ja, die Mark Rutte heeft ons zo veel beloofd en ondertussen heeft hij alleen maar geld gepakt?” Voor het overige was de naamgever van Rutte-III alleen maar óf de heer Rutte óf zijn functie werd genoemd, de premier, de minister-president – het hing bepaald van de spreker af voor welke wijze van aanspreking of aanduiding gekozen werd.
Omdat Jesse Klaver (GroenLinks) het ’t hoorbaarst en ‘t vaakst deed viel bij hem vooral op dat hij telkens sprak van “de heer Rutte”. De heer was verder de aanduiding door Baudet, Wilders, Thieme, Roemer, Krol, Kuzu – de oppositie minus Van der Staaij (SGP) en Asscher. De coalitiepartijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie waren weliswaar veel minder aan het woord, maar de betrokken fractievoorzitters zeiden volgens de Handelingen niet eenmaal “de heer Rutte”.
Dat de SGP op nationale symbolen, op formele aspecten let en de premier in functie aanspreekt, dat was vooraf te verwachten. Bij Asscher was dat laatste verrassender vanuit zijn positie als onderdeel van de drie samen optrekkende linkse oppositiepartijen. Op links wordt nu eenmaal een andere toon aangeslagen dan bij de Staatkundig Gereformeerde Partij die tot dusver altijd in de oppositie geweest is maar de laatste kabinetten minder oppositioneel is dan het lijkt. Van der Staaij (oranje stropdas) scoorde met de vlag in de Tweede Kamer.

De Nederlandse vlag (Google-afbeeldingen)
De premier op zijn beurt noemde niet eenmaal de voornaam van de grootste oppositieleider op links (Jesse Klaver), wel 1x die van Emile Roemer maar diverse keren “Lodewijk” met wie hij de discussie leuker vond dan met Klaver. Klaver gebruikte geen voornamen, Roemer evenmin, maar Asscher sprak soms van “Jesse” en liet als enige de voornaam van de leiders van CDA én SGP vallen (geloof het, het staat zo in de ongecorrigeerde Handelingen). Daarmee kreeg het bijna een signaalfunctie dat Asscher Emile of Alexander níet noemde. Gert-Jan Segers (CU) kwam in dit verhaal niet voor. De voornaam van Wilders viel uitsluitend in de harde confrontatie tussen hem en de premier – het kan die gedachtenuitwisseling iets persoonlijker en daarmee iets minder hard gemaakt hebben.
Kortom.
Nog afgezien van de score inzake de wijkverpleging, Asscher was dus hóorbaar de centrale figuur in dit eerste grote debat van Rutte-III: als enige van de oppositie sprak hij niet van de heer Rutte en met zijn gebruik van een reeks van collegiale voornamen verbond hij oppositie- en coalitiepartijen.