Het begint met de aanschaf van een wat merkwaardig boekje in een kringloopwinkel. Jongeling ten voeten uit heet het, in 1971 verschenen bij Bosch en Keuning in Wageningen. De schrijver-samensteller wordt via foto en tekst speciaal belicht op de achterzijde. Dat is “Rik Valkenburg, de steeds meer in de belangstelling komende interviewer en auteur”. Voorin stelt hij zich op een wat indirecte manier al rijdend tussen Woudenberg en Amersfoort zelf een beetje voor, al was het door ons over een gesprekje te informeren dat hij voert in samenwerking met zijn neef, mr. Aris Valkenburg. Ze zijn onderweg om samen voor de zoveelste maal Pieter Jongeling te ondervragen en de Jan van der Heijdenstraat 13 is spoedig gevonden, zo kunnen we lezen.

Dergelijke gegevens komen in 1971 sneller in zo’n boekje dan enkele tientallen jaren later het geval zou zijn, als we er via Google simpel een kijkje kunnen nemen. Jongeling zelf heeft zeer royaal meegewerkt tot aan de reclame toe: in 2009 verscheen een gedegener boek van Herman Veenhof, Zonder twijfel. Pieter Jongeling (1909-1985). Journalist, politicus en Prins. Daarin staat op p. 367 de aanbieding van het boek door de auteur (links), aan de juist geknipte Jongeling (midden) en misschien staat rechts wel de neef die op het titelblad ontbreekt. De laatste twee dragen het boek, behulpzaam en wervend naar ons, kijkers toegewend. De achtergrond zijn het Binnenhof en de Ridderzaal. De echte achtergrond: er komen vast verkiezingen aan.

Die neef is wel van belang, want de uiteindelijke inhoudelijke vormgeving is mede aan hem te danken: in de Verantwoording wordt het aangegeven als een mix van een journalistiek informatie-interview, discussie-interview, documentatie, “terwijl andere hoofdstukken enigermate de romanvorm meekregen”. Valkenburg hoopt dat “deze mixtuur van schrijvormen de leesbaarheid en de duidelijkheid ten goede zal komen”.
Harde feiten moet de lezer met een zekere moeite opvissen. Het boekje begint met het door het ijs zakken in Jongelings jeugdjaren. Dat gebeurt in Berkel-Rodenrijs, hij is dan nog vier jaar. De lezer moet uit de tekst afleiden dat hij daarvóor minstens ook in Sappemeer heeft gewoond, terwijl uit andere bron duidelijk moet worden dat z’n Friese geboorteplaats Broek bij Akkerwoude was. Als vijf-jarige verhuist Piet Jongeling met moeder en beide zusters naar Winschoten na het overlijden van zijn vader. In die plaats groeit hij op en de Nieuwe Groninger Encyclopedie beschouwt hem daarom als Groninger door de opneming van een vrij kort maar informatief lemma.
Veel Gronings klinkt (er) in Jongeling ten voeten uit niet door. Dat het zo weinig regionaal gekleurd is, kan alleen al komen omdat hij van origine onderwijzer was. Die beroepsgroep zag het als een van de taken – ziet het wellicht nog zo – om dialectkenmerken in de thuistaal van de leerlingen te bestrijden. Ook het gegeven dat Jongelings vrouw afkomstig was uit Baflo in Noord-Groningen veranderde dat niet. (De vraag laat zich helaas niet beantwoorden of zij beiden onder elkaar wel eens Gronings spraken.)
De taal van de hoofdpersoon bevat een mix die allereerst uit formeel, wat gedateerd Nederlands bestaat. Woorden als desniettegenstaande (p. 15), benevens (p. 78), dies ‘dus’ (p. 79 “christelijk en dies antirevolutionair”), eensgeestes (p. 80) lijken heel neutraal uit zijn mond te rollen, ook al zijn dat rond 1970 zeker geen voorbeelden meer van alledaags Nederlands. Eigentijdsig klinkt Jongeling desondanks ook: hij heeft het over mini-mogelijkheden in het kampleven (p. 26), keiharde business noemt hij de profsport (p. 87). Het voorvoegsel mini– komt pas in de loop van de jaren ‘60 in de Tweede Kamer, dat geldt in feite vergelijkbaar voor “een keiharde business”.
Wat Jongeling in Valkenburgs boekje doet is wat de levenshobby van de hoofdfiguur was, vertellen. Eerst als onderwijzer en ook in de hoedanigheid als de kinderboekenschrijver Piet Prins, als journalist en ten slotte als Kamerlid en bekende Nederlander op radio en televisie. Vertellen, maar niet zomaar. Lees Jongelings taakopvatting als journalist in zijn woorden: “Het gaat erom de mensen op de juiste wijze mee te delen, hoe God de wereld regeert. (….) Aantonen hoe groot Gods werken zijn in de geschiedenis, maar ook in de schepping en in het dagelijkse leven.” (p. 74-75) Kortom: zendeling in eigen land. (Wordt vervolgd.)
1. Geachte professor Reeker, Gaat u er maar gerust van uit dat de meeste archaïsche woorden in het boekje van de “schrijver” en niet van de “verteller” zijn.
2. Het hele voorgeslacht van mijn vader komt uit Oldambt, incl Bunde. Zijn vader was een onderwijzer, die promotie maakte. Vandaar de verhuizingen. Hij is opgegroeid in Winschoten met de lokale taal.
3. De familie van mijn moeder kwam uit Hunsingo en sprak het b.b.h. Gronings, ook nadat een deel naar de “Stad” verhuisd was.
4. Thuis werd Nederlands gesproken maar wel met een Groningse tongval en bij mijn moeder doorspekt met Groningse woorden en uitdrukkingen. Onderling spraken mijn ouders in mijn bijzijn ook dat Groningse Nederlands.
5. Als de familie uit Winschoten op bezoek was werd Winschoots gesproken. Dat vond ik als klein kind heel gek. Mijn zeer talige vader schakelde moeiteloos.
6. Ik (van 1947) ben al een halve eeuw Groningse expat, maar gebruik nog steeds Groningse woorden en uitdrukkingen. Zelfs mijn kleinkinderen weten wat een wicht, mv wichter is. En de nasale intonatie met ik nooit kwijt geraakt.
7. Toen ik een paar kaar in Zweden woonde, merkte ik dat daar de lokale “dialecten” wel inbere gehouden werden in het algemene maatschappelijk verkeer. Zo kan het dus ook 😉