Wat zeker geen Noordelijke spreektaal is maar allicht een gewoonte in de wereld van de scheepvaart is de volgende voornaamwoordelijke verwijzing, zoals naar de RV180 ‘het schip van de Koninklijke Marechaussee dat op de Waddenzee patrouilleert’ (blz. 16):
• ze kan bijna overal varen
• Ze heeft geen spitse kiel
• ze is speciaal voor het wad ontworpen
• Vaart ze buitenom over open zee
• dan is ze onrustig
• Maar op het wad is ze alert
Als het over een schip/boot/sloep gaat in De Hollander van Mathijs Deen, dan betreft het ongeacht de taalhistorie een vrouwelijk woord waarnaar met ze of haar verwezen wordt:
• een boeggolf haalt het schip in en tilt haar vanachter een beetje op (17)
• Onze RV180 is net gistermiddag uitgevaren voor haar laatste tocht. (73)
• De BP 25 Bayreuth (laat) haar anker vallen (90)
• een gouden damp slaat van haar boeg (106)
• (het schip:) zodat ze haar achterwerk naar de haveningang van Delfzijl gekeerd heeft (106)
• dan vaar jij haar naar binnen (119)
Deen is daar sowieso precies in. Een ID-kaart is voor hem vrouwelijk (Lieuwe laat haar aan Pauline zien en bergt haar weer weg (83)). Als hij naar een hond van het vrouwelijk geslacht verwijst, dan bezigt hij correct zij. Datzelfde geldt voor een verwijzing naar het vrouwelijke woord aanleiding (opgedaan op de middelbare school: -heid en -ing, vergelijk de groep van deugd en eer!). Als we dus een hij lezen op bladzijde 199 (‘Daar gaat hij,’ zegt Rob. ‘Naar huis.’) dan weten we: dat kan niet slaan op de Bayreuth, de schrijver heeft het over de lading, het lijk van Klaus Smyrna.
