De Hollander van Mathijs Deen is een succesvol boek (de tweede, hier gebruikte druk verscheen snel na de eerste) dat zich voor een verfilming leent. De lezer kan zich dat helemaal voorstellen, het boek sleept hem/haar mee die bijzondere overgangswereld in tussen zand en water. Ik heb er in het kader van dit blog een beetje als het product van de lijkschouwers Derk Wortelboer en dr. Gunilla Specht naar zitten kijken en ik neem aan dat Mathijs me dat niet bijzonder kwalijk heeft genomen.
Mag ik zeggen dat ik wijs ben met het boek?
Op bladzijde 118 zien we de leverancier van het nieuwe patrouillevaartuigje het volgende zeggen: “We zijn ermee van Den Helder gekomen vanmorgen, we hebben haar eens flink laten blazen en het is een monster, hoor. De mariniers zijn er ook heel wijs mee. (…)” Is hier een regionaal sprekende Nederlander aan het woord? Attendeert Mathijs ons via deze weg op het motto Wees wijs met de Waddenzee en de althans in het Noorden dubbele betekenis daarvan? Die is zowel ‘ga er verstandig mee om’ als ‘wees er ingenomen, blij mee’. Waarschijnlijk is dat bewust gedaan, mede door het het gebruik van het hier zeer positieve woord monster.

In een interview met een krant (welke, ik weet het niet meer) las ik dat Mathijs Deen gehuwd is, in Amsterdam woont en drie kinderen heeft. De hond die hij ook bezit (dat moet een teef zijn) laat ik buiten beschouwing. Op een paar plaatsen deed Deens taal me aan kindertaal denken die ik van mijn eigen zoons nog opschreef in de tijd dat Mathijs en ik contact hadden. Deze dingen deden me daar aan denken:
• de eerste keer als klein kind toen hij een pinda had opgegeten (107)
• Haar haar is door de war (186)
• ‘We keken niet erg hard naar buiten,’ zegt de jongen. (187)
• Lieuwe kijkt weer de tuin in. (193)
Een van onze kinderen zei een keer “dan draag ik het zoutpotje” toen we afspraken om samen even de tafel af te ruimen. Een zoutpotje vond ik te klein om in aanmerking te komen voor het dragen – dat vind ik met het opeten van een pinda ook, te weinig substantieel.
Door elkaar in de war beschouwde ik als inderdaad een verwarring, namelijk van door elkaar en in de war en schreef dat dus op.
Naar buiten kijken, de tuin in – ís er bij het werkwoord kijken voldoende sprake van richting en beweging (zoals bij een rollende bal) of gaat dat daarvoor gewoon te snel? Ik schreef het destijds als observatie even aarzelend op als deze stukjes tegenwoordig.

Als het goed is, heb ik binnenkort de beschikking over de Duitse overzetting, Der Holländer. Benieuwd hoe daar met deze taal is omgegaan: wordt vervolgd!