Onder de motorkap van Carmiggelt (xvi) – Humor, schelden en Nederlandse taalkunde

Een keer met een technische term uit de taalkunde beginnen? Bahuvrihicompositum. We citeren de elektronische Van Dale: “samengesteld woord dat aangeeft dat iem. of iets datgene bezit dat door de samenstelling wordt uitgedrukt (bv. bleekgezicht, dikhuid, driehoek)”. In een eerdere druk werd het door Van Dale tot een persoon beperkt en stond driehoek er dus niet bij. Dat bevalt me beter. In mijn herinnering hadden we het Nederlands studerend in de wandeling over bahuvrihi en lieten we dat –samenstelling dus weg. Daarom het theorieboek van Geert Booij en Ariane van Santen erbij gepakt (Morfologie, de woordstructuur van het Nederlands, in de druk die in m’n kast staat, te weten Amsterdam 1995 – er is minstens ook een editie van 2017, ziehier:).

In de editie 1995:112 wordt gewezen op heethoofd en roodhuid, bijzondere woorden omdat het gewoonlijk belangrijkste stuk van een samenstelling (het rechterdeel) nou eens níet de betekenis heeft van dat stuk: een heethoofd is geen hoofd maar een persoon met bepaalde kenmerken. Uit de voorbeelden die in Booij en Van Santen in dat kader genoemd staan, is bijna te veronderstellen dat het om negatieve aanduidingen voor mensen gaat zoals spleetoog, domoor, brekebeen. De auteurs wijzen aansluitend op een vergelijkbare systematiek bij aanduidingen als “Die regenjas moet je in de gaten houden!” Dat heeft geen betrekking op de jas maar op de drager, net zo metonymisch dus als wanneer ik Booij en Van Santen schrijf maar – positiever dan bij die jas – hun boek bedoel.

De regenjas brengt ons direct bij Simon Carmiggelt. Schelden doet hij veelal impliciet: iets wat iemand niet met instemming draagt wordt daarbij rechtstreeks als onprettig etiket op de drager geplakt. Kort-door-de-bocht kan een magazijnbediende als stofjas betiteld worden: een kenmerk als aanduiding voor een geheel. Net zo kan een persoon met een pet op zijn hoofd simpeltjes pet heten, iemand met een bril kortweg bril (ook wel vieroog). Allemaal negatief en betrekking hebbend op personen – ik zou spreken van bahuvrihi. Dat is ook een woord waar Carmiggelt in zijn vroegere periode met een zekere graagte naar gegrepen zou kunnen hebben.

Na dit taalkundedeel een cabaretesk besluit. Is er iets simpelers dan komische citaten bij Kronkel aan te strepen? Zeker in vroeg werk als die rond de katten (verzameld in Poespas) is er een rijke oogst vindbaar ook al moeten sommige humorvolle zinnen voor het goede begrip misschien tweemaal gelezen worden.
“Bewogen jaren zijn sindsdien als een rij tanks voorbijgereden en wat gelijk een pluizige idylle rondtrippelde, werd door de storm des levens opgeblazen tot twee aanmerkelijke katers, met kloeke, rijkbesnorde koppen.” (Poespas 1952:84) Waar heeft de rij tanks betrekking op? Ik weet het niet, wel is duidelijk dat de storm des levens een wat deftig-spottende draai aan de langere zin heeft verschaft.

“Zij telt twee en twintig – pak weg: drie en twintig jaren en heeft de bekoorlijke accessoires, welke het Opperwezen aan iemand van deze leeftijd goedertieren te beheren geeft, gewikkeld in zo’n poezele zomerjurk, die op warme dagen de betekenis van het welgeschapen meisje meer dan ooit doet klemmen.” (Poespas:139) Via goedertieren zitten we al snel in een bepaald milieu dat bij het Opperwezen past.

Nadat een chauffeur van de Parijse taxi al ruim is beschreven, moet de deur van het voertuig het nog ontgelden want het ding wil maar niet open, nu ja, na veel pogingen: “Het krukmechaniek, uit de slaap der eeuwen wakker gepord, doet tenslotte geeuwend zijn plicht, de deur valt onnoemelijk wijd open (…).” (Poespas:164) Prachtig beeld van een vast zittende deur: lang slapend > geeuwend wakker > wijd open.

Ook in Carmiggelts eerdere Honderd dwaasheden zijn humorstukjes te vinden voor wie zoekt: “Ik wil dat het goede zegeviert en het kwaad schrikkelijk ondergaat. De meeste mensen voeden dit wat vage ideaal en net als ik laten ze de detaillering aan de politici over. Zo kiest men ook behang, maar laat het door vaklui plakken.” (Honderd dwaasheden 1994:21) Je moet er misschien even wat voor doen maar komisch blijft Kronkel de inspanning belonen.

P.S. Ariane van Santen was zo vriendelijk, me vóor plaatsing van deze bijdrage even bij te lichten over de herziene derde editie van Morfologie. Daar blijkt het begrip bahuvrihicompositum niet meer in opgenomen. Te weinig zinvol geacht of te moeilijk? Bij de voorbeelden van 2017 staan nu ook duizendpoot en roodborstje. Dat biedt perspectief op een massa aanvullingen uit de dieren- en plantenwereld – en daar is anders dan bij personen niks negatiefs aan getuige de kwikstaart, de draaihals, de franjepoot, de kruisbek en vele andere meer.

Over Siemon

Siemon Reker (1950, Uithuizen) was hoogleraar Groninger taal en cultuur aan de Rijksuniversiteit Groningen tot aan zijn emeritaat in 2016. Eerder was hij onder meer streektaalfunctionaris van de Provincie Groningen en actief in de journalistiek (Nieuwsblad van het Noorden, Radio Noord). Publicaties staan onder het kopje C.V.
Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.