Kronkels van Simon Carmiggelt lezen kan leiden tot het begin van Kronkeliaans observeren – hier schrijft iemand uit een zekere ervaring. Ik zat in de zomer van 2023 ergens op een vol terras. Ergens. Zeg dat het aan de Amsterdamse Prinsengracht was, bij de Visvijver in Utrecht of wie weet in de Achterhoek. Maakt niet uit, maar zorg er in elk geval voor, de werkelijke plaats van handelen te wijzigen zodat een stukje als dit (het resultaat van dat zittend observeren) fictie wordt, niettegenstaande alle herkomst uit de werkelijkheid. Zeg eventueel dat het café Mulder aan de Weteringschans was, wat het zeker niet geweest is. Maar een buurtgenoot-op-leeftijd daar verzekerde me deze week nog: “Dáár zat-ie, Carmiggelt!”

Ik zat er, tussen uitbaterij en het water van de – vul maar een stromend geoniem in. Achter me en daarom voor mij niet zichtbare oudere vrouw was aan het converseren met een jonger echtpaar. Dat had ze net leren kennen toen ze kort daarvoor in het kader van een officieuze herverkaveling stiekem het bankje had bezet waarvan het tweetal temporeel afstand had gedaan om rond te kijken maar ze kwamen vervolgens naar hun plaats terug. De oudere mevrouw was inschikkelijk en zo ontstond de conversatie waarin ze bekende al van jongsaf iets met waater te hebben. Ja, ze rekte de klinker, in de verte klonk ze misschien wel wat Noordelijk. Hoezo water? In de gracht werd aan kanoën gedaan maar opvallender was dat enkele zwemmers zich erdoorheen sloegen: de gracht was een beetje een zwembad.
Water ja. Kijk, haar vader was veehouder geweest in Oudemirdum (aha, Friesland). Ja, inmiddels woonde ze een jaar of 30 in Amsterdam en met veel genoegen hoor, maar daar aan het IJsselmeer had ze als kind veel gezwommen. Vandaar. Het wás trouwens de Zuiderzee vertelde ze, de Afsluitdijk was nog niet klaar.
Daarmee werd de korte ontmoeting als het ware feitenrijk afgespoeld en de mevrouw wenste haar gesprekspartners vandaag nog het allerbeste toe. Ze ging staan en liep toepasselijk naar het buitengebouw met de toiletten en nu pas kon ik haar zien; ik dacht even later aan wat Carmiggelt schreef over Cor Ruys, de toneelspeler die iemand niet meer zo piep, maar ook nog niet zo stok noemde (Kunstenaars van toen, in De vrolijke jaren, blz. 101): ze was gezet, had grijs haar in vaste vorm op haar hoofd als kroon op een donkerpaarse combinatie, goud aan een arm, waarop enkele tatoeages druk aan het oefenen waren voor een zwemdiploma. In gedachten doopte ik haar Marie Cécile ongeacht of ze nu goed kon zingen, van koninklijken bloede was of fotografe van naam. Misschien was Anne Wil beter want ze deed wel wat denken aan Wilhelmina.
Toen ze uit beeld was en het tweetal achter me kort de tijd genomen had om bij te komen, riep de man verbaasd uit (hij was dus niet aan het bijkomen geweest, hij had vast gegoogled): “20 september 1932! Dat kán dus helemaal niet. Dan had ze nu wel honderd geweest.”
Thuis deed ik wat de man waarschijnlijk daar op het terras had gecheckt: 20 september 1932 was volgens Wikipedia de officiële voltooiing van de Afsluitdijk. Bijna 90 jaar geleden. Maar vóór die tijd al zwemmen in de zee bij Oudemirdum? Zó stok was ze niet.
Mooi verhaaltje.