“Diepe zakken” en de positie van de gebruiker van die uitdrukking

Het kan anderen net zo vergaan zijn, tijdens de Coronacrisis dook voor het eerst bewust geregistreerd de uitdrukking met diepe zakken op.
Tijdens corona stelde premier Rutte ons (althans bedrijven en de daarmee verbonden mensen met banen) op de wekelijkse persconferentie van 18 december 2020 gerust, door te spreken van de in Nederland aanwezige veerkracht (geciteerd naar de woordelijke weergave door de RVD):
“En die veerkracht die is enorm en dat geeft ook vertrouwen, gelukkig, voor onze economie en daarmee voor banen en bedrijven die het heel zwaar hebben op dit moment, maar tegelijkertijd toch ook het vooruitzicht dat we hier een keer uit gaan komen en dat de verwachting is dat ook veel ondernemers het zwaar hebben maar uiteindelijk ook heel veel ondernemers de kans zullen krijgen en ook zullen grijpen om toch daarna weer het bedrijf op te bouwen en daarmee ook die banen zoveel mogelijk te behouden. En dat komt ook omdat we diepe zakken hebben. We hebben een hele grote appel voor de dorst en daar zijn we nu flinke happen uit aan het nemen, maar die appel maakt het wel mogelijk om dit te doen.”

Enkele weken later (op de wekelijkse persconferentie van 5 februari 2021) kwamen de diepe zakken terug, nu niet meer uitsluitend bedoeld voor het bedrijfsleven: “We hebben gelukkig diepe zakken doordat we het de afgelopen jaren het zuinig aangedaan hebben en we hebben gezegd als we de bedrijven steunen kun je ook niet anders dan ook het onderwijs steunen als dan weer nodig is, maar het zit hem natuurlijk wel op, inderdaad, wat kun je vragen ook van leraren, van docenten. Dus dat is een complexe puzzel.”

Diepe zakken vielen toen misschien voor het eerst op, al een 40 jaar eerder begonnen ze in de Nederlandse kranten te verschijnen (ik raadpleegde vanzelfsprekend delpher.nl). Zie ik het goed, dan begon het eind 1984 in het Algemeen Dagblad dat schreef over de RSV-verhoren die op een lp van Koot en Bie geparafraseerd werden en waar werd gezegd dat geld in diepe zakken verdween. Was daarin het Engels (bijvoorbeeld in de vertaling van Barbara van Kooten) te horen? Deep pockets heeft deze tijdlijn volgens de NGram Viewer van Google en het was ten tijde van die tekst van Van Koopten en De Bie dus sterk in opkomst:

Nederlandse kranten kennen de diepe zakken vanaf 1984 maar dan ook direct vrij geregeld en vooral in relatie tot grote jongens: “De staatsverzekeringsfondsen geven in de meeste gevallen diezelfde garantie, maar zij hebben minder diepe zakken dan de federale overheid” (NRC 1985).
Ook in 1985 de Leeuwarder Courant: “(…) als het verdwijnt in de diepe zakken en bodemloze putten van corrupte ambtenaren, gewetenloze politici en dictatoriale of bureaucratische systemen?” NRC Handelsblad noemde Siemens in 1986 een bedrijf met deep pockets maar dit Engelse voorbeeld wordt vrijwel altijd in het Nederlandse diepe zakken overgezet.

De tijdlijnen in LexisNexis zien er als volgt uit (let op de verschillende ouderdom van de verzamelde teksten), respectievelijk Deep pockets en Diepe zakken:

In de Tweede Kamer is Kees Vendrik (GroenLinks) in 2001 als eerste te registreren:”Plotseling zijn ook de diepe zakken van de overheid weer in beeld.” Ferd Crone (PvdA) spreekt in 2003 van “de diepe zakken van Ontwikkelingssamenwerking” en minister Bos van Financiën stelt ons in 2009 in zekere zin gerust tijdens de financiële crisis: “omdat wij net wat diepere zakken en net wat meer tijd hebben”. Wouter Bos als voorbeeld van Mark Rutte.

Incidenteel blijven de diepe zakken in de Handelingen voorkomen, maar pas tijdens Corona reppen velen ervan – inmiddels lijkt de uitdrukking op z’n retour naar het meer incidentele gebruik maar ja, we moeten bezuinigen nietwaar.
Opmerkelijk is wat er geregeld in die diepe zakken doorklinkt, vooral kritisch vanaf in zekere zin de flanken of oppositie in de Tweede Kamer. Enkele voorbeelden:

  • “(….) er voldoende toezicht is om het geld van de noordelijke lidstaten niet in de diepe zakken van Berlusconi te laten verdwijnen” (Ronald Plasterk, PvdA 2011)
  • “Die 6 miljard verdwijnt in de diepe zakken van de banken die ons in de diepste economische crisis van de laatste decennia hebben gestort.” (Paulus Jansen, SP 2013)
  • (Harm Beertema PVV, 2014) “Ik voorspel nu dat al het kwaliteitsgeld van de heer Van Meenen verdwijnt in de diepe zakken van alle consultants en van alle bureaus.”
  • (Danai van Weerdenburg PVV, 2019) “Nederlands belastinggeld dat in de diepe zakken van de Malinese machthebbers is beland”

De diepe zakken van Berlusconi, van de banken, van alle consultants en van alle bureaus, van Malinese machthebbers, nota bene.

In 2019 spreekt Landbouwminister Schouten van “landbouwbedrijven die worden opgekocht — er komen partijen langs met heel diepe zakken —”, net als Mark Harbers (VVD) deed: “landbouwbedrijven worden opgekocht door partijen met heel diepe zakken”. Vergelijk eenzelfde voorzichtige toch-wat-op-afstand-gaan door Staatssecretaris Keijzer (EZ) in 2020: “Kan een nieuwkomer alle vergunningen in deze veiling kopen? Dat is in theorie mogelijk, maar dan moet je wel flink diepe zakken hebben.”

De diepe zakken worden plotseling van een heel flinke versterker voorzien, hoewel diepe zakken sowieso een zeer sterke manier van uitdrukken is (althans was).

Maar nog net tijdens Corona horen we minister Kaag (Financiën) positiever klinken: “Denk aan de zogenaamde “diepe zakken”; Nederland heeft genereus gespendeerd.” Ook premier Rutte klinkt zo, gevraagd naar de stijgende energierekeningen in hetzelfde kalenderjaar 2022: “dan vraagt dat diepe zakken. Dan vraagt dat een overheid die in staat is om in de overheidsfinanciën te zoeken.”
Neutraal is Laurens Dassen (Volt, 2023) (“dat Duitsland en Frankrijk heel veel mogelijkheden hebben, want die hebben diepe zakken om te zorgen dat zij die staatssteunregels kunnen toepassen”), maar kritisch blijft de SP (Sandra Beckerman, 2022): “(is) het wenselijk dat een boer royaal wordt uitgekocht, met veel belastinggeld, maar dat dit geld dan vervolgens direct verdwijnt in de diepe zakken van het bankwezen?”

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

“Wel even tekenen voor ommekomst, ja!” – Hedendaagse talige evolutie in de Tweede Kamer

Taal ontwikkelt zich,- is er een opener deur? Over het taalveranderingsgeval ommekomst schreef ik diverse malen in dit blog, bovendien maakte ik er in 2018 een lemma van in dat prachtige Binnenhofse woordenboek Dat gezegd hebbend en iets minder neutraal maar wel met mijn instemming werd ik er in Elseviers Weekblad in de zomer van 2022 door Liesbeth Wytzes over geciteerd. (Wie in dit blog wil zoeken naar eerdere stukjes: 2016, 2020 en 2022.) Kortom, waarom nu nóg een keer over dat onderwerp dat Van Dale inmiddels nota bene gehonoreerd heeft via betekenis-aanpassing in de laatste druk? Daar is een simpel antwoord op en daarmee begon deze alinea: ommekomst ontwikkelt zich verder. Hoe?

  1. In de eerste plaats kunnen we vaststellen dat de kring van gebruikers lijkt te veranderen. Dit kalenderjaar heeft nog maar één bewindspersoon het volgens de Handelingen in de Tweede Kamer gebruikt (te weten minister De Jonge: “na ommekomst van de Voorjaarsnota”).
  2. Binnen de Kamer verschuift ommekomst: links bedient zich er momenteel evenmin van als rechts, de gebruikers bestaan uit de coalitiepartijen plus Pieter Omtzigt (ja, veel Omtzigt) plus de SGP (Roelof Bisschop, veel Bisschop). Tunahan Kuzu (DENK) is de enige en eenmalige uitzondering op dat beeld tot dusver (“Na ommekomst van dat onderzoek zou ik hierover graag een debat willen houden met de minister van Defensie.”) Vorig jaar scoorde Fleur Agema (PVV) nog eenmaal ommekomst, Jesse Klaver (GroenLinks) toen zelfs diverse keren.
  3. De opmerkelijkste persoon die ommekomst in de vergaderzaal in de mond neemt is Vera Bergkamp in haar rol als voorzitter. Vera is gek op ommekomst, coalitietaal of niet.*)
  4. De frequentie van ommekomst neemt toe. Het woord heeft kennelijk aantrekkingskracht op de vergaderaars, het klinkt ook wat deftig-zwaar en het betreft bijna altijd informatie krijgen van bovenaf, het kabinet. Ik weet, ik moet de gebruiksaantallen afzetten tegen het totaal aantal gebruikte woorden in een bepaalde periode, maar 12x in 2021, 57x in 2022 en in de eerste maanden van 2023 turf ik al 29 maal – dat is veel, meer, nóg meer.
  5. Vroeger kon een jurist zich nog wel eens onderscheiden door ommekomst te gebruiken in de oorspronkelijke en enige betekenis ‘verstrijking (van een termijn’). Ulysse Ellian (VVD) deed dat nog een keer in 2022 maar ook hij is om. Ommekomst betekent in de Tweede Kamer alleen nog ‘ontvangst (van informatie)’. Dit is het tegenwoordig gangbare Nederlands in ’s Lands Vergaderzaal, bij uitstek in officieel gebruik tussen de Kamerleden onderling.
    Ik kan me (nog) niet voorstellen dat een brievenbesteller met aangetekende post thuis bij Vera Bergkamp aanbelt en dan tegen haar zegt: “Wel even tekenen voor ommekomst, ja!” Dit ommekomst is namelijk specifiek Nederlands dat zich beperkt tot B67, Bezuidenhoutseweg 67:

6. Een spoor van de oude betekenis is het vaste voorkomen van de combinatie van na+ommekomst. Van de 57 maal dat ommekomst dit kalenderjaar gebezigd is, gebeurde dat 55x direct na na: daarin klinkt dat verstrijken van de termijn van vroeger door.

7. De originele betekenis is onderhand vrijwel verdwenen. Misschien was Judith Tielen (VVD) de laatste die het bezigde in een motie (“verzoekt de regering na ommekomst van de uitvoering van de motie”) – misschien.

8. Als fractievoorzitter Pieter Heerma (CDA) ommekomst gebruikt, kijk uit! Dan gaat het over het Landbouwakkoord of de aangekondigde heronderhandelingen over het regeerakkoord-Rutte IV. In die context zegt Heerma na ommekomst na na ommekomst na na ommekomst. Kan het officiëler, kan het dreigender?

*) Het volgende als bewijs van de taal van voorzitter Bergkamp, het betreft telkens de Regeling van Werkzaamheden gedurende de eerste vier maanden van 2023 en het is dus veel van hetzelfde:

  • Dus u steunt het verzoek, maar na ommekomst van die informatie?
  • Er is wel gezegd: na ommekomst van de voortgangsrapportages
  • Er is een meerderheid voor uw verzoek, maar wel na ommekomst van een bijeenkomst met de stuurgroep en een kabinetsreactie.
  • Maar dus wel steun voor een debat, na ommekomst van de informatie?
  • Dus ook steun voor het debat na ommekomst van de informatie?
  • Na ommekomst daarvan, maar wel steun.
  • Er is een meerderheid voor uw verzoek, maar wel na ommekomst van de reactie van het kabinet
  • Ik kijk even naar de collega’s of iedereen het steunt na ommekomst van het rapport
  • (….) er is wel gezegd: na ommekomst van informatie
  • Na ommekomst. Helder.
  • Dus na ommekomst.
  • Er is een meerderheid voor uw verzoek, mevrouw Hagen, maar na ommekomst van de gevraagde informatie.
  • Er is een meerderheid voor uw verzoek na ommekomst van de agenda, meneer Mohandis.
Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

“Pfeffer im Hintern” – W.F. Hermans’ Onder Professoren soms leesbaarder met behulp van Unter Professoren

Het heeft even geduurd dat dit vervolgstukje op Hermans’ Onder Professoren er kwam. Toch is het de moeite waard (ja zelfs léuk) om een roman als Onder Professoren te leggen naast de Duitse overzetting Unter Professoren (Diogenes, Zürich van de hand van Helga van Beuningen en Barbara Heller). Het verscheen overigens pas in 1986, elf jaar na het Nederlandse origineel. Tussendoor had Hermans een andere Duitse vertaling afgekeurd (zie Willem Otterspeer De zanger van de wrok (…) deel II p. 944).
Het lastigste en tijdrovendste van het vergelijken van origineel en vertaling is het vinden van de overeenkomende passages in twee uitgaven in druk. Maar als het eenmaal zover is, dan kun je bijvoorbeeld die Paul-van-Vlietachtige uiting op p. 111 (NL) “fijne vogel, swingt gewoon de pan uit, weet je wel” leggen naast wat de vertaalsters er op Seite 125 van gemaakt hebben: >>toller Kerl, der hat Pfeffer im Hintern.<< Dat klinkt wel wat minder naar Bram-van-de-commune dan het origineel.

Dat jongere Nederlands uit de jaren ‘70 van de vorige eeuw laat Hermans dus geërgerd in de spelling uitkomen zoals in konkrete situaatsie en permissif sosijjetie (beide op p. 107) maar dat negeren de vertaalsters in het Duits. Soms volgen ze Hermans’ voorbeeld wél zoals wanneer hij op blz. 185 fonetisch “Ol pouwer toe de piepul!” schrijft, door hen in Duitsig Engels genoteerd als “Ol pauer tu de piepl!” (S. 208).

Het Nederlands van Hermans is in bepaalde gevallen wat vreemderig, althans anders dan het voor mij zou behoren te zijn: “Toen zij haar glazen neerzetten” (203) (dat wil zeggen zij = Kaatje en Gonnie). Haar is hier dus bezittelijk voornaamwoord vrouwelijk meervoud, voorheen ook heur. In het Duits klinkt het gewoner: “Als sie ihre Gläser wieder absetzten (….)” (S. 228).
“Piet, Ajold, Kaatje noch Gonnie mengden zich in deze gedachtenwisseling” (p. 236). Klopt dat meervoudige mengden? In de vertaling is dat via tweemaal een tweetal subtiel aangepast tot: “Weder Piet und Ajold noch Kaatje und Gonnie mischten sich in dezen Gedankenaustausch ein.” (S. 265)
Hoe zit het met deze kwestie enkelvoud/meervoud bij een zin als “Het geleerde gezelschap en hun dames zette zich neer (…)” (blz. 241). In het Duits is voor het logischer getal gekozen: “Die gelehrten Herren und ihre Gattinnen nahmen Platz (….)” (S. 271).

Regionaal Nederlands is het als Hermans Taets op blz. 164 (met het nasale accent van de streek!) laat spreken van de vrouw ‘zijn echtgenote’. Zie voor dat bezittelijke lidwoord onder andere het stukje over Woorden in mijn mond. In het Duits is er als het ware a-regionaal sprake van “meine Frau”op S. 184.
Hermans kiest voor het platte motten ‘moeten’ op p. 187 (“als Dingelam erbij komt, dan motten ook alle (…)”), wordt er in de Duitse versie op S. 186 gewoon voor müssen geopteerd, zonder die kleur die het Nederlands hier heeft. (Vergelijk de bijdrage over substandaard in de Tweede Kamer.)
Lastig te vertalen is het ook wanneer Hermans een woord als puikzanger noemt en eraan toevoegt dat dit aan het begin van de vorige = 19de eeuw nog veel gebruikt werd. Bij de vertaling werd er gekozen voor Meistersinger – maar voor bijvoorbeeld Ngram Googlebooks ligt de top van het gebruik rond 1980, dan blijkbaar een zeer gangbaar woord in het Duits (overigens ook met een iets lagere uitbulting rond 1900, maar rond 1800 is het nog nauwelijks in de geschreven bronnen gevonden).

Hermans gebruikt dus (zie het vorige stuk over Hermans) diverse malen een wat apartig woordje dat althans ik als lezer niet direct kan thuisbrengen:
105 schel (“al komen de woorden (…) wel een beetje schel bij mij over”)
180 schel (“dat komt helaas een beetje schel bij mij over”)
418 schril (“Dat zou misschien een beetje te schril geformuleerd zijn”)
424 schriel (“van mening dat Hermans schriel en onheus was behandeld” in de zogenaamde tekst van Zomerplaag)
Met behulp van de vertaling van Van Beuningen en Heller kan de betekenis van schel/schril/schriel beter begrepen worden inclusief alle nuancering via ein bißchen:
S. 119: ein bißchen hart
S. 203: ein bißchen übertrieben
S. 466: ein bißchen zu kraß formuliert
S. 472: Hermans sei großes Unrecht widerfahren

In het laatste geval lijkt schriel wat ondergedompeld.


Hoe goed is Hermans’ Nederlands? Hij plaatst mij in elk geval geregeld voor raadsels in de roman Onder Professoren. Neem p. 103 waar Hermans iets “een groots woord, een moedig woord” noemt. Even verderop schrijft hij: “‘t Kan zijn dat ik te klein ben voor dat groote woord (…)”. Sic! Heeft hij werkelijk groote bedoeld? Of misschien opnieuw groots maar dan in de vorm grootse? Wellicht biedt Hermans’ verzamelde werk hier een oplossing, ik heb geen poging gedaan om dat na te zoeken. De Duitse vertaalsters kozen voor groots en groote tweemaal eenvoudig voor “großes Wort” (S. 117)

Soms helpt de vertaling bij het lezen van het Nederlands. Niet zelden krijgen we daar minder dan Hermans ons leverde maar dat is nu eenmaal vaker het lot van de vertaling.

Geplaatst in Uncategorized | 2 reacties

Attentie, attentie

Parlement.com in gevaar? Dit is waarachtig iets om steun voor uit te spreken en dus reclame voor te maken:

https://www.parlement.com/9353000/1/j9vvknrezmh4csi/vm2ce570r8tj

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

W.F. Hermans strooiend met verkleinwoorden in Onder Professoren, plus een klein woord

Als Onder Professoren begint met Een telegram – de blijde mare die de Rijksuniversiteit in rep en roer en Hermans’ roman direct op toeren brengt, een Nobelprijs! – komen direct in de eerste 6,7 regels drie verkleinwoorden voor: boerderijtje, buitenhuisje, huisje. Veel stelt dat buitentje van prof. Dingelam dus niet voor en we zijn tegen het eind van datzelfde eerste hoofdstuk niet verbaasd dat er dan ook sprake is van een gangetje in dat huis en een tuintje erbij. De besteller van het bericht van het Nobelcomité spreekt in stijl als hij rept van “een telegrammetje voor de professor”. Dat blijkt een vaalgroen papiertje. Later besluit mevrouw Dingelam dat daar een traktatie op moet volgen – geen tijd om taartjes te halen, dan maar een biscuitje presenteren. Hermans houdt van het neerbuigende gebruik van het verkleinwoord. Hoe klein is de wereld rond Sauwerd, wat stellen de hoogleraar en zijn vrouw voor? In bepaalde passages strooit Hermans met die verkleinde vormen alsof het pepernoten zijn en dat kan geen toeval zijn. Ook als het buitentje verderop aan de orde komt, dan komen er direct weer die verkleinwoorden.

Het gebeurt vanzelfsprekend wanneer de schrijver buurman Lagerwij in hoofdstuk 3 een presentje laat aanbieden, maar ook als verderop het wat bedenkelijke personage van Goudewolf langer aan het woord is (en onder meer over de Nijmeegse universiteit spreekt en als in dat kader laten we zeggen Andreas Burnier ter sprake komt). Niet anders is het bij die opstandige studenten (vooral een vrouwelijke als Laetitia): daar grijpen talig twee kenmerken van Hermans elkaar versterkend ineen, verkleinvormen en modern, veroordeeld ABN. Als door een redactionele misslag niet Dingelam maar Tamstra met een foto afgebeeld staat als prijswinnaar in de krant, wordt van dat mondje van hem gesproken en er wordt gewezen op die enge oogjes. In het algemeen geldt dus in Onder Professoren: verkleiningsvormen en vooral veel verkleinde woorden in elkaars buurt, dat impliceert dat de lezer op moet letten, de schrijver is daar zichtbaar kritisch. Maar waarom is hij dat bijvoorbeeld bij de beschrijving van een appartementje of een tuintje in Monaco (p. 405 evv.) waar ze een foldertje van bezitten en daarin lezen van smalle paadjes (2x), naambordjes (2x) bij bloemen en planten en zo verder?

Op vier plaatsen in Onder Professoren staan verwante zinnen:
…. al komen de woorden waarin jij het uitdrukt wel een beetje schel bij mij over (105)
…. Mopperde Louis, ‘dat komt helaas wel een beetje schel bij mij over’ (180)
‘Dat zou misschien een beetje te schril geformuleerd zijn’ (418)
… van mening dat Hermans schriel en onheus was behandeld (424)

Het laatste citaat stamt uit het Nawoord dat uit de pen van Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag geacht wordt gevloeid te zijn. Hij kan in deze tekst hetzelfde doen wat Hermans als primaire auteur zo veel doet in Onder Professoren: de werkelijkheid van Groningen beschrijven op een bijna als echt overkomende manier. Bijna, maar dus niet overal helemaal. Heeft de echte collega Tamsma (niet Tamstra zoals in de eigenlijke roman) inderdaad in het Algemeen Dagblad van 29 december 1971 geschreven wat aan hem wordt toegedicht door prof. Zomerplaag? De door Zomerplaag geciteerde bron en de kop klopt, maar Tamsma lijkt geïnterviewd te zijn en dus gesproken te hebben.

via delpher.nl

Heeft de Rijksuniversiteit Groningen na publicatie van Onder Professoren inderdaad besloten dat stencils voortaan alleen nog tweezijdig bedrukt mochten worden? Hermans zou het manuscript op de lege keerzijdes geschreven hebben. Ligt dit net zo enigszins (en subtiel) bezijden de werkelijkheid als dat niet het Nieuwsblad voor – maar wel het Nieuwsblad van het Noorden bestond? De naam van een zanger Jaap Fischer en het ei klopt (dan nog) maar niet dat hij inmiddels overleden zou zijn. Poux Partout is een verbastering van het gangbare Plop Patou. Ik zag Plop voor het laatst in 2016 wandelend aan het Buitenhof in Den Haag. Deze bijzondere Stadjer ‘inwoner van Groningen’ die in zijn thuisstad niets of niemand leek te zien, keek even verrast op daar in Den Haag…. dácht ik. Of keek ik simpelweg te zichtbaar verrast naar hem van wie ik als medewerker geregeld enveloppen met ingezonden bijdragen uit de brievenbus van de regionale radio en van die vermaledijde krant aan het Gedempte Zuiderdiep had gehaald?
Niet alles uit de herkenbare werkelijkheid in Onder Professoren klopt net niet helemaal niet. Maar wat er over prof. Popma staat op bladzijde 144 evv. klopt in mijn herinnering zeker wél: ik heb zijn colleges een poosje gevolgd.

Wat betekenen de woorden schel, schril en schriel in de citaten van hierboven? Dat oogt toch als wat bijzonder Nederlands.
Kunnen we daar een vertaling van Onder Professoren voor raadplegen? Ja, laten we dat ‘es doen.

via delpher.nl
Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

W.F. Hermans: geen fan van Groningen maar Noordelijker schrijvend dan gedacht

Hermans moet zich geërgerd hebben aan de hoeveelheid Engels in het dagelijkse leven, in het midden van de jaren ‘70. Toen al! Maar ook nieuwer, eigentijds Nederlands trof hem blijkbaar, zoals bijvoorbeeld het gebruik van ergens (dat vage en nuancerende woordje in de betekenis ‘in zeker opzicht’) (zie bv. bladzijde 149 en 154):
• … ergens vond hij haar wel een lieve meid
• Een onwaarachtige toestand, ergens.

Omturnen is zo’n optelsom van nieuwer én Engels Nederlands. (“Dan moest ze omgeturnd worden, zoals Louis Cuffeler het noemde.” p. 154) Willem Frederik Hermans had ook buiten werktijd een kritische attitude, typisch een volbloed-wetenschapper.

De schrijver is bepaald niet positief over Groningen. Hij noemt het depreciërend een nest als hier (230), stadje (239) en dit plaatsje (274) – en bedenk dat de stad (de Stad liever met hoofdletter) 50 jaar geleden nog regelmatig “metropool van het Noorden” genoemd werd, althans – dat gebeurde in Groningen zelf. De Friezen bevallen Hermans beter, over Drenten zwijgt hij in Onder Professoren.
Op een reeks van plaatsen in het boek probeert Hermans wat lokale kleur aan te brengen door iets van dialect of regionaal Nederlands weer te geven, zoals bij de uitspraak van in ‘t West’n (p. 37). Dat voorbeeld moet herkenbaar zijn voor een breed lezerspubliek – wellicht ook die twee keren dat hij iemand laat spreken van de vrouw ‘mijn echtgenote’ maar dan dus voorzien van het bezittelijke lidwoord (“Ook namens de vrouw” zegt de buurman op blz. 47 waarbij de ‘mijn’ betekent net als wanneer Taets op p. 164 “met het nasale accent van de streek” zegt: “de vrouw is een uurtje op bed gaan liggen met hoofdpijn.”)
Misschien is kap’taal ‘kapitaal’ ook regionaal Nederlands maar dan dat van een veel groter gebied. Duzend voor duizend en tuuntje tuintje verrassen voor een buurman in Sauwerd, helemaal omdat hij boer Lagerwij wél dit commando aan de haan laat verstrekken: Kom jij der es oet, jij. (p. 48) Oet, niet uut. Klinkt de <uu> fatsoenlijker want tegen mensen en de <oe> ook bij Hermans platter want tegen dieren gericht?

Meer Gronings klinkend Nederlands zien we op bladzijde 47, 49, 277, 298, 313 en volgende, 320, 327, 328, 344 en 352. Kaeckebeke laat zich er op p. 298 op voorstaan dat hij een echte Grunninger is maar Meinema denkt daar het zijne van. Wat hij óók denkt: Leer mij ze kennen de Grunningers. Dat is vrijwel de titel van een destijds zeer succesvol boekje in een landelijke serie, dit deel van de hand van Jan Samuel Niehoff.

Van: MAX Vandaag

De man van de Wegenwacht spreekt via de telefoon sterk Gronings-achtig (blz. 328) en verderop zijn er nog kleine spoortjes, Noord’n en ontstook’n. Maar het meest zal Hermans zich over de Groningers uitgelaten hebben op p. 320. Hier haalt hij sprekend via Gonnie Stroomer een woord aan dat in het midden van de jaren ‘70 allicht nog gevleugeld was in Groninger kring maar inmiddels toch niet meer: “Een Grunninger ies aoltied nummer ain”. De lezer krijgt er een (ik mag zeggen verrassende) verklaring bij: bij een voorkeurslijst zal een Groninger een Groninger bovenaan zetten. Conclusie van Gonnie: Groningers zijn rassenhaters.


Verrassend in dit verband is de frequentie waarmee Hermans de zogeheten groene volgordes in de bijzin hanteert. In Friesland en Groningen is groen van oudsher het gangbaarst, in de rest van het land kwamen beide volgordes voor maar in het algemeen wordt het Nederlands (net als streektalen) steeds roder. Hermans gebruikt zowel groen als rood en beide zeer vaak zoals blijkt uit deze voorbeelden van respectievelijk p. 288 en 289:
… dat Dingelam hem ook wel zonder woorden zou begrijpen (zou begrijpen – rood)
En wat hij begrijpen moest (begrijpen moest – groen)

Als ik het geweten had (geweten had – groen)
… dan zou ik het zeker hebben gedaan (hebben gedaan – rood)

Het is met het Gronings net als met het oprukkende Engels en de taal van de jeugd: Hermans heeft er niet veel mee op en laat dat niet een keertje terloops maar vele malen blijken en her-blijken. Hoe kritisch was Hermans over zijn eigen taal of manier van schrijven? Hij aarzelde dus bij het aaneenschrijven van tenslotte vs. ten slotte, op dat punt ging hij vaker zijn eigen gang.
Zo schrijft Hermans met stilzwijgende instemming van de redactie als één woord vanbinnen (87), jazelfs (103, 330), opna (houden, p. 179, 419), verderlopen (366), langsdroop (415). Tussendoor kan een kritische lezer al verrast zijn door het ook aaneenschrijven van zoëen (170 en 330). Bijzonderheidje daartegenover: kwart slag op p. 369 als tweetal woorden opgeschreven.
Over Hermans’ spelling gesproken: hij wilde kennelijk soms ook Westelijke spreektaal noteren zoals het meervoud van wou ‘wilde’. Dat schrijft hij de ene maal als wouen en de andere keer als wouwen – zie achtereenvolgens de bladzijden 130 met 278. (De redactie heeft deze variatie hetzij geaccepteerd hetzij niet gezien. In deze vierde druk komen enkele, maar niet veel, tikfoutjes voor, telkens vooral tegen het eind van een bladzijde – toen het oog van de corrector wellicht vermoeid was en naar de volgende bladzijde verder wilde.)

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

W.F. Hermans als observator van eigentijdse taal

Het kunnen kleinigheidjes zijn (de telegrambesteller die op blz. 12 Goeiemorrege zegt) maar ook dingen die door de auteur veel breder uitgemeten worden in Onder Professoren. W.F. Hermans moet wel geïrriteerd geweest zijn over het frequente en daarmee irrelevante gebruik van het voegwoordje dus, hij voegt het bij herhaling en herhaling in bij wat hij mensen laat zeggen. Dat kunnen actievoerende studenten zijn die alleen al om hun taal afgeserveerd worden. Dat gaat op bladzijde 175 om deze uitingen van Lucas Kroondijk:
• het is de studenten dus eigenlijk helemaal niet duidelijk wat er te bespreken valt….
• Wij hebben dus besloten dat….
• Daar maken we geen geheim van dus.
• Nee, dat ziet u niet verkeerd dus.

Of het betreft een kritische houding tegenover reclames op televisie (teevee) waarbij mensen dingen zeggen als op blz. 303:
• Omdat het vlees dan mooier bruin wordt dus
• en omdat de sju dan pittiger smaakt dus
• en spatten doet het ook niet dus.
De auteur vult aan: “Maar in werkelijkheid omdat het een reclame voor Diamantvet was dus.” Dus. En vooral aan het eind van een zin-zondervervolg.
Op pagina 336/337 en op pagina 418 en 419 komt dat te frequente dus-gebruik nogmaals aan de orde.

We zien hier ook, hoe Hermans de spelling gebruikt om iets mee uit te drukken: een in een reclame optredende huisvrouw laat hij “sju” zeggen, zodat we zien dat zij het woord op een plattere manier uitspreekt dan het meer als fatsoenlijk geachte “zju”. Dat zal als jus genoteerd zijn, zoals op bladzijde 305.

Dat gebeurt hier waarachtig niet alleen: aksie, toleransie, en krities klinkt normaal maar zijn spellingvarianten waaraan we de politieke afkeer van de schrijver zullen kunnen aflezen, net als bij een woord als situaatsie (184). Hermans doet dat frequent, hij blijft het ons voorhouden. Die jongeren! Tot die taalgebruikers hoort ook het meisje dat op p. 294 door de gesloten kamerdeur heen roept “We liggen net zo lekker te naaien!” Daar schrikken de RUG-wetenschappers*) van (“Dat vind ik toch iets, hoor!” p. 295) en dat vermaledijde woord naaien komt op bladzijde 332 in de vorm van een aantal puntjes nog eens weerom. Kennelijk wilde Hermans de taal van de jongeren uit de jaren ‘70 registreren en allicht niet neutraal. Vergelijk in dit verband die peer (p. 98), een fijne vogel, weet je wel (pp. 111 en 112), echt helemaal te gek (p. 120) en mogelijk ook al keet ‘rotzooi’ op bladzijde 29.

Die aanpak van fonetisch uitgedrukte kritiek kunnen weherkennen in schrijfwijzen als sjoow (show) op blz. 242 of aitempie (item + Westelijke verkleinvorm) op pagina 285. Aitempie (voor ‘onderwerp’) wordt hier telefiesisch genoemd, een woord dat de auteur niet zonder reden zó gespeld zal hebben. Op bladzijde 107 had Kroondijk tweemaal achtereen tegen Goudewolf gesproken van de permissif sosijjetie op een door het Westelijke Nederlands beïnvloede manier van realisering (want niet sosaietie), zoals dezelfde Kroondijk verderop schreeuwend pleit voor Ol pouwer toe de piepul (p. 185).

De gebruikte editie uit juni 1977

*) Het woord wetenschapper hoorde ik voor het eerst in ongeveer 1972 op een college in het Studium Generale op de RUG. Destijds vond ik het vreemd klinken (immers, van welk handelingswerkwoord kon het afgeleid zijn?) maar dat oordeel is mettertijd gewijzigd onder invloed van het toenemende gebruik.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen