Een talige tegenstelling tussen de rand en de rest van Nederland: laten we wel wezen

In de politiek zouden ze er een commissie voor instellen of naar een ander hulpmiddel grijpen om dat akelig onregelmatige werkwoord dat ik maar zijn noem wat in het gareel te brengen. Zijn? Of liever wezen of bennen? Of issen?
Alleen al in het enkelvoud ik ben en jij bent (kennelijk van dat werkwoord bennen), maar zij en hij (en soms u) is – van een werkwoord issen? En dan de verleden tijd: was en waren wellicht van een sterk werkwoord wezen? Dat zou ook het voltooid deelwoord geweest een zekere logische plaats geven.
Kortom, wát een onregelmaat bij dit vast meest frequente werkwoord van het moderne Nederlands! Maar ja, is er iets respectabelers dan een oud misverstand, zo vroeg Voltaire zich al af. Nee, concludeert de staatscommissie, wat een rommeltje is geworden, dat laten we maar zo.

Als ik als het ware via mijn thuistaal (het Gronings) Nederlands spreek, moet ik dingen aanpassen want er zijn verschillen. Eentje daarvan is dit: “zaik wezen”, “muid wezen”, “liek-oet wezen” dat is in Nederlandse overzetting ‘ziek zijn’, ‘moe zijn’, ‘rechtuit zijn’. Hier is het dialectische wezen ‘zijn’ in het Nederlands en naar mijn indruk niet wezen, maar wezen komt in het ABN dus echt wel voor.


Ik heb bij het lezen van allerlei verhalen van Carmiggelt (zie daarover de zomerserie) wat aangestreept en vooruit, hier volgt een serie gevallen uit De kuise drinker/Schemeren (2000, 235 pp. de teksten dateren uit de periode 1970-1983). Vul op het streepje wezen in:
(moest – , bladzijde 23) (je wilt dan geen spelbreker – 28) (‘t zal wel zo – 45) (U hoeft niet bang van me te – 51) (kun je niet – op mijn leeftijd 56) (Toen wou ik nog niet lelijk – 75) (waar ik moet – 78) (mocht nog net open – 79) (waar bleke mensen, voetje voor voetje, lopende patiënten liepen te – 82 ) (stond (….) blij met ons te – 150) (ze zat daar (…) oud te – 150) (Dat kan nou wel – 168) (Gek hoef je d’r niet voor te – 175) (dat zelfs ernstige muziek leuk kon – 210) (heel ongecompliceerd gelukkig ziet – 226)

Het bijzondere is: overal waar wezen staat had het ook zijn kunnen wezen.

Uiteraard is Carmiggelt talig op de komische toer als hij schrijft dat “bleke mensen, voetje voor voetje, lopende patiënten liepen te wezen”. Liepen te wezen. Dat geldt ook, maar wat minder uitgesproken humoristisch voor een enkel ander werkwoord dat een zekere duur uitdrukt:
stond (….) blij met ons te wezen
ze zat daar (…) oud te wezen
heel ongecompliceerd gelukkig ziet wezen

Lopen, staan, zitten, zien dat is telkens een werkwoord met een (zekere) handeling en vooral continuïteit. Het lijkt op voltooide constructies van het type we zijn wezen fietsen. Daar wekt wezen de indruk hetzelfde te zijn als geweest zoals het in streektalen wel gebruikt wordt (zeg: we zijn fietsen geweest).

Een beperking tot een kleine maar specifieke groep hulpwerkwoorden is bij dat alles duidelijk zichtbaar in de ándere gevallen die via Carmiggelts teksten hierboven gevonden zijn: wezen gaat samen met een constructie waarin zich een modaal hulpwerkwoord bevindt. Dat betreft in het reeksje voorbeelden achtereenvolgens een vorm van willen, zullen, hoeven, kunnen, moeten, mogen. Kijk in Van Dalle: alleen maar voorbeelden mét dergelijke companen.

Zoek in oudere Handelingen van de Tweede Kamer en dan duikt ook taal op van wezen in combinatie met laten, lijken, blijken, dienen: zelfde systematiek.

Hoe zit het met het concrete gebruik van dit wezen in de huidige Tweede Kamer en het zittende kabinet als dat sprekend in de Kamer optreedt?
Het meest valt de uitdrukking laten we wel wezen op. Dat wordt zó vaak gebruikt dat het niets meer voorstelt, laten we eerlijk zijn. Het komt alom onder sprekers voor, althans onder de Kamerleden, maar de PVV spant de kroon – die club roept dus het vaakst op tot een beetje redelijkheid bij de anderen.

Die andere regelmaat – wezen in plaats van zijn als het voorafgegaan wordt door een modaal hulpwerkwoord – komt ook geregeld langs. Het aparte is, dat het wel lijkt alsof we een geografische beperking onder de sprekers moeten aanbrengen! Het zijn vooral sprekers m/v uit Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Limburg en Noordbrabant die hoog eindigen in het wezen-klassement, hoezeer ze dat werkwoord ook net als de Hagenaar Carmiggelt kiezen ná een voorafgaande modale helper. Ik kijk naar de laatste paar kalenderjaren.

GRONINGEN
Henk Nijboer: Het moet een beetje mooi wezen en fatsoenlijk zijn. / zo leek het wel te wezen / Dat kan toch de bedoeling niet wezen? / verschil moet er wezen
Minister Kuipers [ik reken hem tot Groningen, in de polders opgegroeid bij Noord-Groninger ouders SR]: het kan ook wezen dat ze zeggen: ja, maar / helpen door de juiste vragen te stellen en af en toe waar nodig een keer streng te wezen
Attje Kuiken: Het zal je kind maar wezen!

DRENTHE
Anne Kuik: dan moet je wel eerlijk wezen

OVERIJSSEL
Pieter Omtzigt: Dit kan niet waar wezen. / het kan toch niet waar wezen dat, terwijl daar 36 dagen lang gebombardeerd wordt / Het kan niet waar wezen dat de minister hier na de speech van de president zegt

GELDERLAND
Evert Jan Slootweg: Dat kan zo wezen en dat hoor ik dan graag / dat je rond die aparte status heel zuiver moet wezen / dat je er heel zuinig op moet wezen

LIMBURG
Frank Wassenberg: NCTV-academie, wat dat ook moge wezen

NOORD-BRABANT
René Peters: ook best een hamerstuk had kunnen wezen

Die andere uitdrukking het zal me worst wezen (soms het zal me een worst wezen) gooit een beetje roet in het geografische eten dat ik hier serveer maar dat interesseert me nu even minder.
Er zijn overigens wel twee bewindslieden in de onderzochte periode die overtuigend wezen-sprekers waren, maar die óf met moeite (door lang verblijf in Zwolle) óf niet in die rand-van-het-land-taal te duwen waren.
Minister De Jonge: kan allemaal wel wezen / niet de oplopende vaccinatiegraad die ons brengt waar we wezen willen
Minister Slob: Wat zou het kunnen wezen? / dat er voor leerlingen een veilige plek moet wezen / Dat blijkt in de praktijk niet altijd het geval te wezen.

Over het zal me worst wezen gesproken. In 2006 zei het toenmalige Kamerlid Sharon Dijksma (PvdA, Groningen!) dit volgens de Handelingen van 6 april: “Hoe men dat verder regelt zal mij eerlijk gezegd worst wezen. Mag die uitdrukking overigens, voorzitter?”
Deze taalkundige vraag beantwoordde de voorzitter snelstens via de correctie “Worst zijn.” Frans Weisglas was de president: Den Haag.

Frequente wezen-zeggers in de Tweede Kamer
Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Van verwijfd tot dedain: het variabele gebruik van verkleinwoordjes

Verkleinwoorden hébben iets en er is in dit blog geregeld over geschreven. Wie door alle aandacht rond Couperus bijvoorbeeld (zoals ik) Van Oude Menschen, de Dingen, die Voorbijgaan heeft gelezen, moet gestruikeld zijn over woorden als aardigjes, behagelijkjes, bewegelijkjes, bewonderigjes, eenzaampjes, geestigjes, killetjes, kleumerigjes en tientallen voor ons toch ongebruikelijker woorden meer. Dit zijn bijwoorden (op aardige wijze e.d.) Moeilijk mogelijk lijken die in het tegenwoordige en misschien ook al wel in Couperus’ destijdse Nederlands, terwijl we wel degelijk dat soort bijwoorden hebben in heel gewoon Nederlands zoals fijntjes, kalmpjes, luchtigjes, netjes, stilletjes of zachtjes die zeker niet verwekelijkt overkomen.

Omslag naar actuele editie (L.J. Veen) via bol.com

Even kijken in de eigentijdse Handelingen van de Tweede Kamer van het kalenderjaar 2023 tot aan het zomerreces. Inderdaad, zachtjes, zoetjes, netjes, fijntjes, losjes, luchtigjes, vlotjes en nog een paar van die normale verkleinde bijwoorden komen er in voor. Sommige hebben een klein betekenisextraatje in zich. Bij fijntjes voel ik altijd een speldenprikje in deze of gene richting. Luchtigjes, soepeltjes en vlotjes zijn woorden die ook wat lading meedragen waaruit een zeker oordeel spreekt, wat ik bij netjes bijvoorbeeld helemaal niet voel.
Dat oordeel is misschien een persoonlijk gekleurde indruk. Niet ieder hoeft het met me eens te zijn dat strakjes wat vrouwelijk taalgebruik is, wellicht ook typerend voor een lagere vorm van het onderwijs. Als Hugo de Jonge het gebruikt, zie ik de misschien wel gehurkt zittende onderwijzer – prof. Dijkgraaf kan ik me moeilijk als strakjes-zegger voorstellen.

Anoniempjes kwam in de Kamer langs – maar dan niet als bijwoord, wel als meervoud van anoniempje, verkleinwoord van het bijvoeglijk naamwoord anoniem. Zo kan iemand kennelijk als N.N. op Facebook of Twitter figureren en zo’n ‘bericht van een onbekende’ verzenden, andere posts liken e.d. Dat gebeurt binnen de regels van het Nederlands vaker, een bijvoeglijk naamwoord + verkleinuitgang samen creëren een zelfstandig naamwoord met de betekenis ‘een concreet voorbeeld van’ zoals bij kleuren: een geeltje, een witje en in deze tijd van het jaar een groentje.

De gebruikelijkste en normaalste categorie waar we een verkleinwoord van maken is het zelfstandig naamwoord. (Eigennamen is een ander geval, ook in de politiek.*)) Toch zijn daar beperkingen op zoals in het geval van niet-telbare concrete woorden (neem stofnamen of stofachtige zoals melk, sneeuw). Kan het wél zoals bij biertje dan bedoelen we ‘één bepaalde hoeveelheid bier’, vergelijk chocolaatje. Ook abstracte woorden laten zich niet simpeltjes verkleinen, neem uitspraak (bv. van een rechtbank maar ook de pronunciatie), proces-verbaal, bevrijding – daar kun je achtereenvolgens moeilijk -je, -tje of -kje achter zeggen. Daarom is het opmerkelijk als er in de TK-Handelingen van 2023 dit soort voorbeelden vindbaar zijn van woorden die hooguit incidenteel of specifiek wel eens van een diminutief-uitgang te voorzien zijn zoals een heel klein facetje of iets op een akkoordje gooien. Maar bij meervoudig gebruik zijn ze werkelijk meer aandacht waard:

  • (….) allemaal parkeerproblemen die in de binnensteden ontstaan door allerlei GroenLinksbestuurtjes die parkeerplaatsen opheffen (Wybren van Haga, Van Haga)
  • Wordt daarover nagedacht of gaat het alleen maar over de risico’s en de eventueel nadelige aspectjes eraan? (Thierry Baudet, FvD)
  • Uiteindelijk gaan ze het weer bedisselen in coalitieakkoordjes na de verkiezingen. (Baudet)

Hier zou wel eens dedain uit kunnen spreken.

*) Aanvulling 09.09.2023: In dit blog ging het al diverse malen over de politieke-taalconstructie verkleinwoord van eigennaam + doen: Opstelten, Buma en Hekking.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Overléggen en óverleggen – vooruit dan toch maar een keertje

Het is een simpel verhaal, het ene overleggen is het andere niet. Kijk in Van Dale en zie een optisch verschil aangebracht dat spoort met variërende woordvormen én met een onderscheid in betekenis.
Een paar plaatjes illustreren wat Nederlanders die een poosje hebben schoolgegaan zouden kunnen weten, kennis die zou ik denken niet misstaat voor mensen die in de Tweede Kamer het woord voeren.

Het gebruik varieert dus op deze twee manieren bij óverleggen:

en overléggen:

Als het accent overléggen is, dan gaat het vooral om bespreken (wanneer zullen we over het onderwerp overléggen?), als het accent vooraan komt te liggen, dan is het een kwestie van iets officieel overhandigen. Dat laatste staat heel geregeld in die delen van de Handelingen die zelden zó worden gezegd omdat het officiële afhandelingen betreft, zoals: “Aangezien voor de volgende stukken de termijn is verstreken, stel ik vast dat wat deze Kamer betreft, de daarbij ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde stukken zijn goedgekeurd:” en dan volgt er een hele reeks.

Dat is typisch iets wat zélfs voorzitster Vera Bergkamp ontgaat want in de korte bijeenkomst op de eerste dag na het reces vandaag had ze het over “overlegde stukken”. (Ik weet niet wat de Dienst Verslag en Redactie er van maakt, daarvoor is het nog te vroeg.)

Zijn er dit kalenderjaar vaker sprekers in de Tweede Kamer geweest die die fout maakten? Als de stenografen waarheidsgetrouw hebben genotuleerd, dan betreft het:

  • minister De Jonge: “het niet schriftelijk overlegd krijgen van je verhuurovereenkomst, al dat soort algemene normerende dingen.” Dat is de hele oogst, alleen een gediplomeerd iemand uit het basisonderwijs!

In het vorige kalenderjaar dan, 2022?

  • Hind Dekker-Abdulaziz (D66): “Nu is het zo dat pas na de verkiezingen een overzicht van de inkomsten en schulden wordt overlegd.”
  • Recidivist Pieter Omtzigt (Omtzigt): “Binnen ongeveer tweeënhalve maand moesten in ieder geval op drie zaken gewoon de Wob-stukken overlegd worden. En die Wob-stukken zijn volgens mij gewoon niet overlegd.”
  • Een consequente minister De Jonge: “Ik heb gewoon mijn wachtwoorden overlegd en zij hebben de mailboxen bekeken en geconstateerd dat er geen veiligheidsrisico is,”
  • Een minstens zo hardnekkige minister Schreinemacher: “en de deskundigheid heeft om ervoor te zorgen dat de juiste stukken worden overlegd (….). We hebben al twee sets met stukken overlegd, (….). Uiteindelijk gaat het erom dat de stukken die overlegd moeten worden, zo snel mogelijk overlegd worden, en eigenlijk binnen de in de wet gestelde termijn. (….) Het antwoord op de vraag wat AZ precies wel en niet aan stukken heeft overlegd, moet ik u helaas schuldig blijven.”
  • Pieter Grinwis (CU): “en dat er bonnetjes moeten worden overlegd et cetera. (….) Maar dat er allemaal bonnetjes in de integrale beoordeling moeten worden overlegd, strookt niet met wat de Kamer is toegezegd.”
  • Vicky Maeijer (PVV): “de zogenaamde “verleningsbeschikking” van het college van burgemeester en wethouders niet langer hoeft te worden overlegd”.

Volgens de bestaande regels had hier overal over gelegd gezegd moeten worden.Wat moet een Nederlander hiermee aan? Constateren dat het Nederlands verandert en daarmee uit?
Zo is het natuurlijk. Maar zou van iemand die het woord voert in het Hoge College van Staat dat de Tweede Kamer is op dit punt misschien correcter Nederlands verwacht mogen worden?

Ik zou willen vragen als het niet controversieel verklaard wordt: kan daar een keertje in de nieuwe Kamer over worden overgelegd?

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Mona en Caroline: taal uit mijn mond en symbolen op mijn lichaam

Ook als we ons alleen maar tot de BBB richten,- het was politiek wél raak op 1 september 2023. Mona Keijzer werd gepresenteerd als nummer twee van BBB bij de verkiezingen van november, wat in dit geval inhoudt dat ze de kandidaat-premier is namens deze partij. Ik beperkte me ’s avonds in het kijken naar hun optredens bij Nieuwsuur en Op1. De taal van Mona is in elk geval opvallend door de zelfverzekerdheid waarmee ze zichzelf aanprijst.
Er was een interessant verschil tussen het interview met haar bij Nieuwsuur (opgenomen, gemonteerd) en Op1 waar een rechtstreekse uitzending met Mona en Caroline ontstond onder leiding van Sven Kockelmann en Tijs van den Brink. Het verschil: onverhoopt. Bij Op1 zei Mona dat ze kandidaat is voor het Torentje, maar als dat onverhoopt niet doorgaat, dan gaat deze nummer 2 de Kamer in.
Onverhoopt ja, want Mona en BBB hopen dat ze de premier mogen leveren en dan is het in haar geval niet het Kamerlidmaatschap waar je op hoopt.
Bij Nieuwsuur gebruikte Mona even tevoren dat onverhoopt juist voor het geval ze in het kabinet of het Torentje terecht zou komen – daar werd onverhoopt gezegd waar onverwacht op z’n plek was geweest. Misschien zijn er meer mensen onzeker over de betekenis van onverhoopt, maar bij een zo ervaren politica en juriste als Mona Keijzer was dat voor mij een surprise.

V.l.n.r. groen, groen, omgekeerde vlag (shot Op1)

Bij de presentatie van de eerste zoveel BBB-kandidaten in Deventer liet Caroline weer eens zien hoezeer zij of haar omgeving ervoor zorgt dat ze in beeld verschijnt met symbolen. Neen, deze keer niet zoals geregeld in de Tweede Kamer een boerenzakdoek om een pols, maar wel droeg ze een niet al te opvallende haarband met de kleuren blauw-wit-rood. Waar deed me het ook alweer aan denken.


Het presentatietafeltje was van exact dezelfde gifgroene kleur (de kleur die het blad Elle een paar jaar geleden als dé trendkleur voor de lente beschouwde) als wat Caroline aan haar oren had hangen en als haar gelakte nagels maar zeker als het kleed dat ze droeg met op de rugzijde enkele B’s. De betekenis: BBB mevrouw Van der Plas.

Shot reportage Nieuwsuur


Dat was geen nieuws, de kleur evenmin. Op de dag dat Caroline van der Plas de Tweede Kamer in kwam, reed ze met een tractor het plein voor de Tweede Kamer op. Het was een Claas, de Duitse landbouwmechanisatiefirma die zijn producten met gifgroen als kleur in de markt zet.

Shot Op1 (met dank aan RTV Oost)

Van minstens één symbool is Caroline van der Plas anderzijds niet gediend, ook niet na de actuele uitbreiding van de BBB-selectie vanuit de rijen van PVV en Ja21: rechts. Weet je, daar zijn heel veel mensen in het land wel een beetje kláár mee verzekerde ze verslaggever Jan Eikelboom met véél nadruk.

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

Een feestelijk uitje ter gelegenheid van afl. 950: snel, sneller, langzaam

De straat die ze in Rijswijk daar in de buurt van het Generaal Eisenhowerplein naar Cor Ruys vernoemd hebben (zie de vorige aflevering) maakt deel uit van een groepje met allemaal een theaternaam zoals Buziau en Louis Bouwmeester. Misschien was het destijds (zestiger jaren?) een inspirerende omgeving want Carmiggelt schreef er dus over toen hij hier wandelde – tenminste dat schreef hij.
Utrecht heeft in nieuwere nieuwbouwsferen (vanaf ongeveer de jaren nul?) straten en plantsoenen de naam gegeven van bekende schrijvers uit de actuelere lichtere sector zoals Godfried Bomansstraat en Guus Vleugelplantsoen. Hier bevinden zich ook de Simon Carmiggeltstraat en daaraan aangrenzend het Simon Carmiggeltplantsoen. Dat alles aan de westzijde van de stad, sfeer Leidsche Rijn en Vleuten. Kortom: wie vanaf Utrecht Centraal met het OV gaat naar kasteel De Haar komt gezien of ongezien langs heel wat literaire namen van leesbaar formaat.

Deze OV-trip in het centrum van het land is een heel bijzondere. Na de vlotte bus naar Vleuten komt er een kleiner busje (noem dat geen buurtbus want de bestuurder is een professional en enkele uren vooraf bellen is niet nodig) dat de aspirant-bezoeker in rustig tempo verder brengt naar de rand van Haarzuilens, het dorp waar De Haar in ligt althans administratief onder valt. Bij het uitstappen zegt de chauffeur nog net dat de bezoeker daar links en dan rechts moet, een kwartiertje lopen….

De Haar is dat pseudo-oude grote kasteelcomplex waar leden van de jetset lange tijd op uitnodiging konden langskomen, vooral rond deze tijd dus september. Zij gebruikten daarvoor niet het OV laat staan dat ze een stief kwartiertje moesten wandelen. Brigitte Bardot bijvoorbeeld benutte een bromfiets voor haar glorieuze entree in het kasteel. Vrijwilligers vertellen het nu nog steeds met glundere ogen. Haar, Sophia Loren, Coco Chanel, zien we na de eerste binnenkomst al direct hangen in de gang op weg naar het smalle restaurant. Natuurlijk, kasteel De Haar. Maar er hangt ook een enkele Hem: zie de Haar-website.

Wie genoeg heeft van dat overvolle (en dure) product dat Pierre Cuypers ontwierp en mee inrichtte op verzoek en waanzinnige kosten van baron Etienne van Zuylen en barones Hélène de Rothschild, wandelt net zo de route in de richting de uitgang en vervolgens voor het OV naar bushalte Eikslaan/Kasteel van lijn 127, althans doordeweeks. Kwartiertje lopen. Het kan zijn dat de passagier daar een poosje moet wachten, het is een uursdienst. Maar vanaf Vleuten gaat het veel sneller, om te beginnen met de Sprinter naar Utrecht Centraal. Daar stapte ik na dit uitje ter gelegenheid van de 950ste aflevering van dit blog over op lijn 1 die je in een aantal minuten naar de Vogelenbuurt en verder brengt. De afslag naar de St. Jacobsstraat kan soms een poosje nemen, maar dan gaat het vliegend verder met U-OV.


Maar op deze laatste dag van augustus vergat de chauffeur daar bij de gesloten Decathlon nou net vóor te sorteren en er klonk direct wat verbaasd gemonkel in de bus. Al ter hoogte van de Oudegracht repte een oudere vrouw zich naar de chauffeur en vroeg: “Rijdt u een andere route?” De chauffeur had zijn fout nu op slag door, hief zijn armen even in de lucht en sloeg geïrriteerd over zichzelf op het stuur.
Terug was onmogelijk maar waar te keren? Achter andere bussen aan reden en stopten we de stad verder inwaarts, de Lange Viestraat, de Lange Janstraat, Janskerkhof,- nérgens was er een kans om te keren. Verder en verder. Pas bij de Prinsesselaan konden we rechtsaf en maakten nog net een draai voor we bij begraafplaats St. Barbara zouden belanden.
Verbaasde chauffeurs van andere bussen zwaaiden naar hun collega maar lieten dat heel sociaal in het openbaar niet blijken – dat zullen ze bewaren voor ze hem weer ontmoeten in de kantine. Zo reden we de stad weer in, Lucasbolwerk, Nobelstraat en waarachtig, voorbij de Bijenkorf zonder te hoeven voorsorteren rechtsaf naar de halte St. Jacobsstraat! Het was een halfuurtje later dan gepland en wie weet maakten we daarna met grote snelheid nog wel 40 seconden op het rijschema goed voor we bij de Adelaarstraat kwamen.
Toen de oude vrouw uitstapte, zwaaide de chauffeur haar (maar schrijf vandaag gerust Haar!) zeer vriendelijk uit. Alleen weet ik niet of ze dat gezien heeft.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Marie Cécile – niet meer zó piep

Kronkels van Simon Carmiggelt lezen kan leiden tot het begin van Kronkeliaans observeren – hier schrijft iemand uit een zekere ervaring. Ik zat in de zomer van 2023 ergens op een vol terras. Ergens. Zeg dat het aan de Amsterdamse Prinsengracht was, bij de Visvijver in Utrecht of wie weet in de Achterhoek. Maakt niet uit, maar zorg er in elk geval voor, de werkelijke plaats van handelen te wijzigen zodat een stukje als dit (het resultaat van dat zittend observeren) fictie wordt, niettegenstaande alle herkomst uit de werkelijkheid. Zeg eventueel dat het café Mulder aan de Weteringschans was, wat het zeker niet geweest is. Maar een buurtgenoot-op-leeftijd daar verzekerde me deze week nog: “Dáár zat-ie, Carmiggelt!”

Café Mulder Weteringschans (29.08.2023 SR)

Ik zat er, tussen uitbaterij en het water van de – vul maar een stromend geoniem in. Achter me en daarom voor mij niet zichtbare oudere vrouw was aan het converseren met een jonger echtpaar. Dat had ze net leren kennen toen ze kort daarvoor in het kader van een officieuze herverkaveling stiekem het bankje had bezet waarvan het tweetal temporeel afstand had gedaan om rond te kijken maar ze kwamen vervolgens naar hun plaats terug. De oudere mevrouw was inschikkelijk en zo ontstond de conversatie waarin ze bekende al van jongsaf iets met waater te hebben. Ja, ze rekte de klinker, in de verte klonk ze misschien wel wat Noordelijk. Hoezo water? In de gracht werd aan kanoën gedaan maar opvallender was dat enkele zwemmers zich erdoorheen sloegen: de gracht was een beetje een zwembad. 

Water ja. Kijk, haar vader was veehouder geweest in Oudemirdum (aha, Friesland). Ja, inmiddels woonde ze een jaar of 30 in Amsterdam en met veel genoegen hoor, maar daar aan het IJsselmeer had ze als kind veel gezwommen. Vandaar. Het wás trouwens de Zuiderzee vertelde ze, de Afsluitdijk was nog niet klaar.

Daarmee werd de korte ontmoeting als het ware feitenrijk afgespoeld en de mevrouw wenste haar gesprekspartners vandaag nog het allerbeste toe. Ze ging staan en liep toepasselijk naar het buitengebouw met de toiletten en nu pas kon ik haar zien; ik dacht even later aan wat Carmiggelt schreef over Cor Ruys, de toneelspeler die iemand niet meer zo piep, maar ook nog niet zo stok noemde (Kunstenaars van toen, in De vrolijke jaren, blz. 101): ze was gezet, had grijs haar in vaste vorm op haar hoofd als kroon op een donkerpaarse combinatie, goud aan een arm, waarop enkele tatoeages druk aan het oefenen waren voor een zwemdiploma. In gedachten doopte ik haar Marie Cécile ongeacht of ze nu goed kon zingen, van koninklijken bloede was of fotografe van naam. Misschien was Anne Wil beter want ze deed wel wat denken aan Wilhelmina.

Toen ze uit beeld was en het tweetal achter me kort de tijd genomen had om bij te komen, riep de man verbaasd uit (hij was dus niet aan het bijkomen geweest, hij had vast gegoogled): “20 september 1932! Dat kán dus helemaal niet. Dan had ze nu wel honderd geweest.”

Thuis deed ik wat de man waarschijnlijk daar op het terras had gecheckt: 20 september 1932 was volgens Wikipedia de officiële voltooiing van de Afsluitdijk. Bijna 90 jaar geleden. Maar vóór die tijd al zwemmen in de zee bij Oudemirdum? Zó stok was ze niet.

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

Onder de motorkap van Carmiggelt (xviii) – Woordloos doch correct

Allicht geldt voor het werk van Godfried Bomans hetzelfde en ook voor dat van Marten Toonder en andere meer hedendaagse lichtvoetigen: doch is een al wat bedaagd voegwoordje dat desondanks nog goede diensten kan bewijzen. Ik neem aan dat er in elk geval twee manieren van gebruik ervan aan te wijzen zijn bij Carmiggelt. Doch dat de tegenstelling, de draai als het ware, over enige afstand benadrukt zoals in deze komische beschrijving, waarin de verteller op zoek is naar een zaklantaarn. Waar ligt dat ding? “Daar ik kinderen heb, lag het handige voorwerpje niet op zijn plaats doch moest, achter in een tuin aan de overkant, aan een kribbig buurjochie worden ontwrongen.” (Poespas blz. 37)
Vergelijkbaar is de zin “(….) boerse mensen, die hun kinderen laten dopen en de dominee bij de begrafenis roepen, doch in het niet geheel weg te cijferen tijdje tussen die twee momenten in de kerk vastberaden voorbijlopen.” (Kraaltjes rijgen/Een toontje lager blz. 128)

(Dit laatste, de kerk er alleen aan het begin en aan het eind van een leven bij roepen, is niet conform de gebruikelijke stijl van Carmiggelt. Neem de beschrijving van de begrafenis van de dichter J.C. Bloem waarbij een vrouw een soort preek houdt bij het graf en de kern wordt zó door Kronkel samengevat: “Haar merk zaligheid zou hem dan ook niet ten deel vallen.” Brood voor de vogeltjes, 1974:43 Haar merk zaligheid komt overeen met de beschrijving een andere nuance van de waarheid in een van de verhalenreeks Vreemdeling in Jeruzalem in Vroeger kon je lachen (20000:190): “telkens hield een monnik die weer een andere nuance van de waarheid vertegenwoordigde, de centenbak onder onze neuzen.” )

Minstens zo vaak evenwel wordt doch op korte afstand gebruikt, vooral als een duidelijk tegenstellende verbinder van twee begrippen:
woordloos doch correct
langzaam doch vastberaden
een onschuldig, doch intrigerend tijdverdrijf
verdoezeld doch welwillend
dit zinloze, doch uittartende zitten
klein doch kordaat
eerbiedwaardig doch langzaam verkalkend
een nutteloos doch ontspannend gesprek
mild doch competent geregeerd
een grijzende, doch vitale reus
de voorzichtige doch doeltreffende handbewegingen
een duur, doch te wijd pak
een oude, doch vrolijke juffrouw

De tegenstelling A vs B die via doch wordt uitgedrukt, bevat vaak eerst een begrip dat een negatievere inhoud weergeeft onder A, waarna B iets positievers bevat, zoals woordloos doch correct. Soms, maar in een minderheid van de gevallen is het omgekeerde juist het geval, zoals bij een duur, doch te wijd pak. Komisch, want welke stommeling heeft zich zoiets aan laten naaien?

Simon Carmiggelt in het 1e Weteringplantsoen (SR, 29.08.2023)

Tot zover een serie beschouwinkjes over de Kronkels van Simon Carmiggelt. Als je niet uitkijkt, ga ja als lezer de werkelijkheid in het café en elders observeren als de meester zelf. Nu ja, een beetje. Morgen een afrondend voorbeeldje daarvan.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen